SP Tribune 04/2004: Bottenvrouw - Clea Koff praat met de doden
Tribune 16 april 2004
Bottenvrouw
Clea Koff praat met de doden
Forensisch onderzoeker Clea Koff graaft als 23-jarige studente voor het eerst in een massagraf, in Rwanda . Daarna volgen in korte tijd nog zes VN-missies waar ze geconfronteerd wordt met de macabere gevolgen van misdaden tegen de menselijkheid. Haar boek ‘De Bottenvrouw’ verschijnt deze maand, precies tien jaar na de genocide in Rwanda . Een gesprek over de nasleep van de waanzin.
Tekst Ronald Kennedy Foto Sam Brown, Sven Torfinn/HH |
De bottenvrouw is geheel in het zwart gehuld, maar oogt geenszins morbide. Grafdelver is zeker niet het eerste beroep waaraan je denkt bij haar ontwapenende glimlach en charmante voorkomen. Koff is pas 31, maar kan putten uit een schat aan verhalen. Niet alleen over haar werk in Rwanda en het voormalige Joegoslavië, maar bijvoorbeeld ook over haar jeugd. Als dochter van een Tanzaniaanse moeder en Amerikaanse vader groeit ze op in Afrika, Engeland en de VS. Samen met haar broertje reist ze mee met haar ouders, onafhankelijke filmmakers van documentaires over mensenrechten. ‘Het was een eeuwige worsteling om rond te komen,’ herinnert Koff zich. ‘Maar ik wist dat ze iets deden dat van een hoger belang was.’
Koff lijkt genetisch belast met diezelfde drang iets te doen tegen onderdrukking. ‘Maar dan op mijn manier. De nabestaanden willen graag de stoffelijke resten van hun naasten terug, maar weten dikwijls niet eens wat er met hen is gebeurd. Gerechtigheid begint met de berging van de slachtoffers, zodat de nabestaanden iets hebben om over te rouwen.’
De betrokkenheid bij haar beroep komt ook voort uit een interesse in ‘oude en dode dingen’. ‘Het opgraven van dingen die in het verleden hebben afgespeeld. Dat is toch schitterend?!’ Haar ogen fonkelen. ‘Toen ik als klein meisje verhuisde vond ik op zolder een bankboekje uit 1920. Dat vond ik mateloos intrigerend. Die mensen waren al lang dood, maar het boekje herinnerde nog aan hun bestaan. Zelfs als er eeuwen zijn verstreken, blijven de doden spreken. Kijk naar de mummies. Eigenlijk horen zij helemaal niet in deze tijd, maar toch zijn ze er. En nog steeds kunnen we veel over hen te weten komen.’
Koffs interesse voor de dood strekt verder dan het kijken naar Discovery-documentaires over mummies. Als zevenjarige beheert ze al haar eigen dierenbegraafplaatsje. ‘Als er weer eens een vogel tegen het raam vloog, begroef ik hem. Ik had een duif begraven en raakte op een dag nieuwsgierig naar het ontbindingsproces. Ik groef hem weer op. Dat was heel raar, erg messy. Dus stopte ik de vogel in een plastic zak zodat de insecten er niet bij konden. Uiteindelijk heb ik hem aan mijn biologieleraar laten zien. Die vond me maar vreemd denk ik, haha.’
Koffs interesse in de dood wordt uitvoerig beschreven in haar boek. Maar ook haar angst om te sterven komt aan bod. ‘Ik word geplaagd door vreselijke nachtmerries over de doden en de dood.’ In De Bottenvrouw schrijft ze: ‘(de nachtmerries) kwamen meestal later, zodra ik weer thuis was, afgezien van de keren dat ik in het pension van Kibuye had gedroomd dat er ledematen bij me in bed lagen.’ In Bosnië zorgt het lijk van een man met ‘helder turkooiskleurige schimmel’ op zijn voorhoofd voor slapeloze nachten. En verder: ‘In een van mijn nachtmerries moet ik in een boom klimmen om de lichaamsdelen terug te halen van iemand die zichzelf heeft opgeblazen. Terwijl ik in de boom klim, hangt zijn gezicht aan een tak vlak achter me en volgen zijn ogen al mijn bewegingen.’
‘Ik dacht dat de misdaden zouden stoppen als de beenderen zouden spreken’
Halverwege de jaren negentig studeert Koff culturele antropologie (‘zeg maar het bestuderen van prehistorische en oude skeletten’) en onderzoekt ze de beenderen van een Indianenstam die herbegraven moeten worden vanwege de aanleg van een snelweg. Maar ze wil meer. Die kans krijgt ze als VN-tribunalen de massagraven in Rwanda en later Joegoslavië gaan onderzoeken. In 1995 vraagt opperrechter Goldstone van het Rwanda-tribunaal om een team van forensisch deskundigen voor het onderzoeken en analyseren van massagraven. In haar boek schrijft Koff: ‘Toen ik het telefoontje kreeg (…) was ik enkel een doctoraalstudente forensische antropologie, maar ik wist al jaren dat ik schendingen van mensenrechten een halt wilde toeroepen door aan aspirant-moordenaars te bewijzen dat botten kunnen spreken. Gelukkig had ik daar in mijn jaren op de universiteit geen geheim van gemaakt.’
Terugkijkend bekent Koff dat ze zich de dingen te rooskleurig voorstelde. ‘Als ik de oude notities in mijn dagboek lees, schaam ik me soms. Ik was zo naïef toen. In die tijd dacht ik nog dat politici zouden ophouden met moorden als forensici hun wandaden zouden blootleggen. Dat de misdaden zouden stoppen als de beenderen van hen die het zwijgen zijn opgelegd, zouden spreken. Alsof je een kraan opendraait, zeg maar. Maar zo snel ging dat natuurlijk niet.’
In haar boek, dat zeer vlot leest, zie je de verandering voltrekken. In het begin overheerst het enthousiasme voor het werk, later lijkt Koff steeds meer de tragiek ervan in te zien. Het boek start met: ‘Dinsdag 9 januari 1996 om half elf ’s morgens was ik op een heuvel in Rwanda aan het doen wat ik altijd had willen doen, en om het moment vast te leggen nam ik mijn omgeving in me op alsof ik een foto nam. Boven me: bananenbladeren. Aan mijn voeten: de schedel van een mens.’ Koff herinnert zich het triomfantelijke gevoel: ‘Ik glimlachte van oor-tot-oor. Het voelde goed dat ik aan de slag kon. Om wat ik geleerd had in praktijk te brengen.’ De euforie maakt al snel plaats voor een gevoel van empathie. ‘In het begin ben je op een vreemde manier blij als je een kogel aantreft in een lichaam. Het is bewijsmateriaal dat belangrijk is om de daders voor de rechter te slepen. Maar die vreugde gaat snel over. Na het vijftigste slachtoffer heb je het echt wel gehad.’
Ook in Kosovo waar ze in 2000 is, wordt ze met de neus op de feiten gedrukt: ‘Dictators laten zich niet afschrikken door de VN of forensisch experts. Ze proberen hooguit hun wandaden te verhullen.’
Je moet je integriteit niet op het spel zetten voor een baan.
Koff ‘luistert’ als het ware naar de lichamen. Een meereizende journalist vroeg haar in Rwanda hoe het voelt om dit werk te doen. ‘Ik vertelde hem dat ik het gevoel had dat ik met de doden communiceerde. Als je een schoffel in de grond stopt, hoor je een typisch geluid. Alsof iemand praat. Dus ik fluisterde de lichamen toe: ik kom er aan. Natuurlijk werd dat citaat breed uitgemeten in de media. Vervolgens werd ik de risee van het team. Ik ben wekenlang gepest en ze hadden zelfs een liedje gemaakt over mij en hoe ik met de doden praatte.’
In het boek schrijft Koff met veel genegenheid over hoe collega’s, maar heeft ook kritiek op de ‘machotypes’. ‘Het is toch een mannenwereldje dat gedomineerd wordt door de oude dinosaurussen. Vrouwen gedragen zich als kerels om maar in de groep te passen. Maar ik zeg er altijd iets van als er seksistische of vervelende grappen worden gemaakt. Er is geen reden om je integriteit op het spel te zetten voor een baan.’ Ze vertelt hoe collega’s soms dronken werden, en foto’s van lichamen op de muur van de tent ophingen. Koff: ‘Je moet zo’n reis niet zien als een schooluitje en hele nachten feesten. Ik vond het belangrijk om met de lokale bevolking om te gaan, de taal en gewoonten te leren. Misschien komt het door de opvoeding die ik heb gehad, dat ik altijd een vreemde eend in de bijt ben geweest.’
’De kerkgangers in Rwanda wisten dat het voorbij was: eerst werden ze met granaten uiteen gedreven en toen afgemaakt met machetes’
Al tijdens haar eerste missie, in 1996, kijkt Koff de dood in de ogen. Ze beschrijft beeldend, maar met zichtbaar afgrijzen, hoe ze in Rwanda twee mannen vermoord ziet worden. ‘Het was aardedonker. Toen zagen we opeens een speedboat op de rivier naast ons kamp. De boot richtte een felle lamp op twee mannen in het water. Er klonken schoten. Binnen een paar tellen was het leven van deze mannen voorbij.’ Terwijl ze de soldaten hartelijk ziet lachen, realiseert Koff zich hoe kwetsbaar het leven is. ‘Later zagen we dat enkele schoten waren afgeketst en ons bijna hadden geraakt. Ik realiseer me dat als iemand mij echt dood wil hebben, ik kansloos ben tegen een kogel. Voorheen bestond mijn overlevingsstrategie uit het dragen van veiligheidsgordels. Nu zie ik dingen anders. Het ergste is dat niemand het ooit zou weten als we daar vermoord waren. Zoiets heeft invloed op hoe ik mijn eigen sterfelijkheid zie. Nog steeds spring ik op de vloer als ik onverwachts een luide knal hoor. Een uitlaat of erger nog vuurwerk, ik schrik me elk jaar op 4 juli weer dood.’
‘Je weet nooit wanneer het voorbij is’, bedenkt ze zich gravend achter een kerk in Kibuye , Rwanda . ‘De kerkgangers wisten ook niet dat hun laatste uur had geslagen. Eerst werden ze met granaten uiteen gedreven. En vervolgens wisten ze het, toen ze één voor één werden afgemaakt met kapmessen. Dat is toch verschrikkelijk?!’ Dat gevoel bekruipt de lezer wel vaker bij het lezen van Koffs boek. Bijvoorbeeld bij de passages over het zagen in schaambeenderen en het uiteentrekken van kaken van kinderlijkjes om het geslacht vast te stellen. De lezer ruikt als het ware de ontbindende lijken en komt onwillekeurig dichter bij de aard van het werk dan hij lief is.
‘In Californïe liggen duizenden ongeïdentificeerde lijken in mortuaria. Ik wil de nabestaanden helpen iets te kunnen afsluiten’
Na haar laatste VN-missie besluit Koff een welverdiende ‘break’ te nemen. ‘Het was niet eens mijn bedoeling om een boek te schrijven’, zegt ze ‘totdat iemand bij een presentatie naar me toekwam en zei dat mijn verhaal wel geschikt zou zijn voor een boek. In eerste instantie voelde ik er meer voor om mijn dagboek uit te geven, inclusief opmerkingen in steno en scheldwoorden. Nu werd ik als het ware gedwongen om na te denken over wat ik beleefd had. Al schrijvende had ik regelmatig momenten dat het me even te veel werd.’
Het ‘veldwerk’ van VN-tribunalen is sinds 2000 afgelopen, maar Koff wil het ook niet meer. ‘Wel zou ik graag mijn deskundigheid en vaardigheden met anderen delen. Bijvoorbeeld in Bosnië en Irak. Niet op een paternalistische of betuttelende manier. De enige reden waarom forensische antropologie niet op zo’n hoog peil staat in die landen, is dat ze er minder ervaring hebben met moordzaken dan bijvoorbeeld in de VS.’
Koff is het politiek ‘totaal oneens’ met wat er in de VS gebeurt, maar ziet daar wel een toekomst. ‘Ik heb er mijn opleiding genoten en door het grote misdaadprobleem is er veel belangrijk werk te doen.’ Alleen al in Californië liggen duizenden ongeïdentificeerde lijken in mortuaria. ‘ Als hun identiteit niet bekend wordt, wordt DNA afgenomen en dan worden ze gecremeerd’, aldus Koff. ‘Zelfs al is het geen oorlog, voor de achterblijvers blijft het gevoel van een verlies van een dierbare op deze manier te verliezen hetzelfde. Het gaat hen erom iets te kunnen afsluiten. Daar wil ik ze graag bij helpen.’
De Bottenvrouw Clea Koff Uitgave: Sirene, april 2004 Oorspronkelijke uitgever: Random House U.S. Omvang: 336 pagina's Oorspronkelijke titel: The Bone Woman Vertaald door Ineke Willems Prijs € 18,95 ISBN 90 5831 247 X |
Inhoud
- Gaswinning in de waddenzee kan plaatsvinden zonder dat de natuur schade oploopt. Dit stelt de Adviesgroep Waddenzeebeleid in haar advies Ruimte voor de Wadden, dat zij recent heeft aangeboden aan het kabinet. Een reportage over voor- en tegenstanders.
- Volgens de Rotterdamse econoom Arjo Klamer zijn ernstige conflicten in Europa slechts een kwestie van tijd ‘als we zo door blijven gaan.’ Oorzaken: de euro, het stabiliteitspact en het negeren van de cultuurverschillen. Toch is zijn Europa-boodschap optimistisch. Een interview.
- Forensisch onderzoeker Clea Koff werkte als 23-jarige studente voor het eerst in een massagraf, in Rwanda. Daarna volgden in korte tijd nog zes VN-missies. Haar boek ‘De Bottenvrouw’ verschijnt deze maand, precies tien jaar na de genocide in Rwanda.
- Hoe politiek correct is Theo de buurtconciërge?
- Column van Jan Marijnissen: Weblog
- Elke de Vries-Becker is één van de 43.626