De grote pensioenmythe: jong betaalt voor oud

Rond het onderwerp pensioen hangen vele mythes: verzonnen verhalen die een wijze les lijken te bevatten. De grootste en meest gehoorde mythe is wel dat in het huidige pensioenstelsel jongeren het riante pensioen van de ouderen ‘subsidiëren’. In dit artikel betoog ik dat het eerder andersom is.

Foto: Pixabay

Belanghebbenden in de pensioenwereld, gesteund door economen en politici zijn er uitstekend in geslaagd de media te overtuigen van de mythe dat jong voor oud betaalt. De tot op heden gehanteerde doorsnee­systematiek (waarover later meer) zou hier debet aan zijn en moet daarom worden afgeschaft. De vak­bonden hebben met hun ja-woord voor het pensioenakkoord ingestemd met afschaffing. Ze deden dat aanvankelijk onder de voorwaarde dat medewerkers niet voor de ongekend hoge (overgangs-)kosten van naar schatting 60 tot 100 miljard zouden opdraaien. Maar inmiddels zijn ze ook hiermee akkoord gegaan, door een verdeling met werk­gevers te accepteren van fifty-fifty.

Als een maatregel heel veel geld kost, zou je zeggen dat daar veel publieke discussie over is. Afgaande op de berichtgeving in de media lijkt dit niet het geval. Daarin wordt de afschaffing van de doorsneepremie veelal omschreven als ‘onomstreden’, ‘strikt nood­zakelijk’, ‘onvermijdelijk’, en ‘goed’. In nagenoeg elk bericht komt dezelfde tekst met hetzelfde voorbeeld terug.

Ter illustratie:

NOS Teletekst op 1 februari 2019

Pensioen, oneerlijk voor jongeren:

‘....Dat heeft te maken met de manier waarop werknemers premie inleggen en daarna pensioen uitgekeerd krijgen; de zogenaamde doorsneesystematiek. Daarbij bouwt iedereen procentueel evenveel pensioen op voor het geld dat hij of zij inlegt, ongeacht hoe oud hij of zij is. Eigenlijk is dat niet helemaal eerlijk. Want als iemand die 30 jaar is 100 euro inlegt, kan dat geld veel langer belegd worden en dus meer waard worden, dan als iemand hetzelfde bedrag nog even vlak voor zijn of haar pensioen inlegt. Toch krijgen ze er in het bestaande systeem evenveel pensioen voor terug. In de huidige situatie betalen de jongeren met hun inleg dus eigenlijk mee aan het pensioen dat nu aan al die ouderen wordt uitgekeerd.

RTLZ.nl op 5 juni 2019, als het pensioenakkoord net is gesloten:

‘De doorsneepremie houdt simpel gezegd in dat jongeren later minder pensioen krijgen voor hun ingelegde premies. Ze betalen dus relatief te veel. Dat zit zo. ….

Trouw op 7 juni 2019

Wie betaalt het meeste voor het pensioenstelsel

Als opa geld uit de huishoudpot pakt, blijft er minder over voor zijn kinderen en kleinkinderen. Dat geldt ook voor de pensioenpot. Waarom de doorsneepremie moet verdwijnen? Omdat het eigenlijk niet zo eerlijk is dat jong en oud dezelfde premie betalen.

Een sterk staaltje framing, gestuurd vanuit het neoliberale deel van de pensioenwereld en overgenomen door het kabinet. De werkelijke bedoeling, een verdere individualisering van de pensioenen en vergroting van de kansen voor de verzekeraars, wordt daarbij verzwegen.

Wat is de doorsneesystematiek?

De gehanteerde doorsneesystematiek houdt in dat jonge en oude medewerkers hetzelfde premiepercentage betalen over een deel van hun inkomen (pensioengrondslag) voor dezelfde pensioenopbouw. Omdat de premie van jongeren langer kan renderen, betalen zij het eerste deel van hun carrière verhoudingsgewijs wat meer dan nodig zou zijn. Maar in de tweede helft verhoudingsgewijs wat minder. De redenering was en is dat jongeren ook oud worden en daarmee over hun gehele carrière gerekend hetzelfde bijdragen als ieder ander.

Hoe werkt de doorsneesystematiek?

Het is goed om eerst vast te stellen dat pensioenfondsen niet bedoeld zijn voor toekomstige generaties. We hebben een kapitaaldekkingssysteem waarmee je in een collectieve pot, je eigen pensioen opbouwt. De bijdrage aan die pot noemen we de pensioenpremie. Dat is uitgesteld loon dat wordt opgebracht door werkgevers en medewerkers. De premie voor de werkgevers verschilt per fonds (50 procent of twee derde) en wordt berekend op basis van de huidige samenstelling van het personeel. Voor het aantal ouderen in deze populatie wordt een hogere premie berekend dan voor het aantal jongeren. De som daarvan wordt gedeeld door het aantal medewerkers in het pensioenfonds. Er is hierbij geen sprake van subsidie van jong naar oud, want het is een gemiddelde premie. Het medewerkersdeel van de premie (50 procent of een derde) is wel gebaseerd op solidariteit, want iedereen betaalt dezelfde premie. Als je jong bent betaal je relatief wat meer, maar als je ouder bent weer relatief wat minder. 

Niet meer houdbaar?

Dit systeem zou volgens onder andere Rabo Research, CPB, SER en het kabinet, niet meer houdbaar zijn vanwege:

1. Veranderingen op de arbeidsmarkt

Medewerkers zouden steeds minder vaak hun hele carrière voor dezelfde baas werken. Daarnaast zouden meer medewerkers op latere leeftijd zzp’er worden. En in krimpende sectoren stromen minder jongeren in.

2. Demografische en economische veranderingen

De levensverwachting is toegenomen en de rente is gedaald.

Veranderende arbeidsmarkt?

Veranderingen op de arbeidsmarkt zouden er dus in de eerste plaats toe leiden dat de doorsneesystematiek niet langer houdbaar is. Daar worden drie argumenten voor gegeven.

Zelfde werkgever

Iedereen knikt ‘ja’ als de stelling wordt geponeerd dat de gemiddelde mede­werker niet meer veertig jaar bij dezelfde baas werkt. Het gevolg hiervan zou zijn dat medewerkers met enige regelmaat in een ander pensioenfonds terechtkomen, waar andere regels gelden, of een andere populatie jong en oud is. Maar volgens onderzoek van econoom Paul de Beer is daar geen bewijs voor. In het Algemeen Dagblad lichtte hij zijn bevindingen toe: ‘Feit is in ieder geval dat werknemers niet vaker van baan veranderen dan vroeger. Het enige verschil is dat je vroeger vaker meteen een vaste baan had.’ Zo bekeken klopt de beeldvorming dus niet en is er geen aanleiding om de systematiek te herzien.

Flexibele contracten.

Het aantal flexibele arbeidsrelaties is de afgelopen jaren explosief gestegen. Inmiddels heeft bijna 40 procent van de medewerkers in Nederland een flexibele arbeidsrelatie. Dit percentage is twee keer zo hoog als in andere Europese landen. Vooral het aantal zzp’ers is in korte tijd fors gestegen. Een groot deel van hen verdient onvoldoende om zelf een pensioenregeling te financieren. De commissie-Borstlap, die de ongewenste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt heeft onderzocht, stelt dat dit geen natuurverschijnsel is, maar het gevolg is van stimulerend beleid dat herzien kan worden. Het is dan ook zeer onlogisch en ongewenst het pensioenstelsel voor een prijs van 60 tot 100 miljard aan te passen aan deze ongewenste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Afschaffing van de doorsneesystematiek leidt er juist toe dat jonge medewerkers, veelal met een flexibele arbeidsrelatie, in de ‘goedkope’ jaren een slecht pensioen opbouwen. Het ligt veel meer voor de hand het aantal flexibele arbeidsrelaties drastisch terug te dringen. En voor de zzp’ers en andere flexibele arbeids­relaties die overblijven een pensioen­regeling verplicht te stellen.

Relatief oude sector

Sommige sectoren hebben inderdaad een relatief oud medewerkersbestand, waar steeds minder jongeren instromen. Ook daarvoor is aanpassing van de ­doorsneesystematiek echter niet noodzakelijk. Een eenvoudige oplossing is samenvoeging van verschillende pensioenfondsen, waardoor er een gezonde mix is van jong en oud.

Toename levensverwachting

De levensverwachting is de afgelopen veertig jaar toegenomen (van 76 jaar in 1960 naar 81 jaar nu). Dat betekent dat deelnemers gemiddeld langer pensioen genieten, en dat kost uiteraard meer geld. Deze ontwikkeling leidt er niet in versterkte mate toe dat jong voor oud betaalt. Want meer jaren genieten van het pensioen geldt voor de huidige ouderen, maar zeker ook voor de jongeren van nu: de toekomstige ouderen. En het is op zichzelf geen reden de doorsneesystematiek af te schaffen. Meer jaren pensioen uitkeren, betekent simpel gezegd dat er evenredig meer in kas moet komen. Als we daarbij bedenken dat de fondsen zich met de huidige rekenregels arm moeten rekenen, is een hogere premie niet nodig. Er komt nog elk jaar meer premie binnen (33 miljard) dan eruit gaat aan uitkeringen (31 miljard). En dan zijn de rendementen waar inmiddels een forse buffer mee is opgebouwd nog niet eens ‘gebruikt’.

Daling rente

Voor het bepalen van de hoogte van de pensioenpremie mag een andere, hogere, rekenrente worden gehanteerd dan bij de berekening voor de dekkingsgraad (lage rekenrente). De hoogte van de dekkingsgraad is vooral van belang voor de vraag of de pensioenen ­geïndexeerd mogen worden. Voor het vaststellen van de hoogte van de premie mogen fondsen rekenen met de hoogte van de te verwachten rendementen. Doordat deze rekenrente hoger mag zijn, kunnen de toekomstige verplichtingen rekenkundig met een (relatief) lage premie van -35 procent worden gerea­liseerd. Daardoor is de premie niet kostendekkend. Het gevolg is dat er vermogen uit het fonds van oud naar jong gaat. En deze verschuiving neemt toe. Volgens onderzoek van advies­bureau Mercer bedraagt de omvang van die verschuiving de afgelopen jaren zo’n ­ 7 procent. Bij een pensioenvermogen van 1400 miljard ging dat al gauw om 100 miljard. Aangezien het pensioen­vermogen inmiddels is aangegroeid tot meer dan 1500 miljard zal dit bedrag nu nog hoger liggen.

Betaalt jong voor oud?

De onderzoekers Van Praag en Hemmers hebben aan de hand van een reken­model studie verricht naar wat jongeren en ouderen bijdragen aan een fictief pensioenfonds. Een eenvoudig, maar realistisch rekenvoorbeeld illustreert wie in welke levensfase het meeste bijdraagt.

Den Haag, 20 februari 2018, aanbieding petitie door actievoerende politie voor een vroeger pensioen. Foto: Peter Hilz / HollandseHoogte©

Stel een medewerker legt 40 jaar lang jaarlijks 5.000 euro in het fonds. Dan spaar je in totaal over die periode 200.000 euro (40 x 5.000). Dat bedrag hoeft pas over 40 jaar te worden uitgekeerd en kan dus belegd worden en daardoor rendement opleveren. Van Praag en Hemmers zijn in hun model uitgegaan van een gemiddeld rendement van jaarlijks 5 procent. Terwijl in werkelijkheid de grote fondsen na aftrek van kosten gemiddeld 6 procent rendement halen. Met 5 procent rendement per jaar groeit de 200.000 euro ingelegde pensioenpremie dan aan tot 630.000 euro. Dus naast de premie is het rendement 430.000 euro. Van Praag en Hemmers stellen princi­pieel dat je het rendement ook als inleg van de medewerker moet beschouwen. Met zijn of haar uitgesteld loon is die aangroei immers verdiend. In het eerste jaar wordt 5.000 euro ingelegd. In het laatste jaar is dat, inclusief rendement, 40.000 euro. Feitelijk is er dus geen sprake van een gelijke jaarlijkse inleg. Ouderen leggen altijd meer in dan jongeren.

Daarnaast hebben Van Praag en Hemmers gekeken naar wat de situatie bij overlijden is. Als er dan geld over is, gaat dat niet naar de erfgenamen, maar blijft het in het fonds. En komt het bij de ‘jongeren’ terecht. Uit berekeningen van Van Praag en Hemmers blijkt dat bij een gemiddeld nettorendement van 5 procent per deelnemer, er tonnen per persoon in het fonds achterblijven. Gemiddeld wordt er dus per deelnemer meer opgebouwd dan uitgekeerd. “Er is dus geen sprake van dat ouderen de fondsen leegvreten; houd dus op met die onzin en bangmakerij”, aldus Van Praag en Hemmers.

Conclusie: het is eerder andersom

Door de premie en het rendement als totale inleg van de deelnemer te beschouwen, dragen ouderen aanzienlijk meer bij dan jongeren. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de gemiddelde deelnemer bij overlijden tonnen ‘overhoudt’, die terugvloeien naar het fonds en daarmee naar de jongere generaties. Het is dus eerder andersom, jong betaalt niet voor oud, maar oud betaalt voor jong. Een relatief lage premie en rente versterken deze situatie nog eens. Er is dan ook geen reden om de doorsneesystematiek af te schaffen. De prijs daarvoor is hoog. De SP heeft verzekeraar AON laten door­rekenen wat de gevolgen zijn van de afschaffing van de doorsneesystematiek. Hieruit blijkt dat zowel jongeren als ouderen een forse daling van het pensioen zien optreden.