publicatie

Spanning 10/2012 :: Europese ondernemingsraden slaan geen deuk in een pakje boter

Spanning, december 2012

Op 14 november 2012 demonstreerden tienduizenden Europese werknemers tegen de keiharde bezuinigingsmaatregelen van hun regeringen. In Athene kwamen tussen de 5000 en 10.000 demonstranten bijeen.

‘Europese ondernemingsraden slaan nu nog geen deuk in een pakje boter’

Tekst: Dennis de Jong Foto: Corbis

In september nam ik deel aan een door Abvakabo georganiseerde kaderbijeenkomst over Europa. Een prima initiatief en ik verheugde me op een levendige discussie met de ongeveer 150 aanwezigen. Die kwam er ook, want terecht hadden de kaderleden veel kritiek op het Europese sociaal-economische afbraakbeleid. Daarbij wezen ze overigens vooral naar de politiek.

Nu heeft links in geen van de Europese instellingen een meerderheid en daarom kun je in de politiek alleen wat bereiken, als de werknemers zelf in actie komen. Daarom stelde ik aan de kaderleden de vraag hoe het zit met de onderlinge contacten tussen werknemers in de verschillende Europese lidstaten. Maken zij samen met hun collega’s uit andere Europese lidstaten echt een vuist? Daarop bleef de zaal stil. De FNV-vertegenwoordigster bracht in dat zij regelmatig overleg heeft met het Europees Verbond voor Vakverenigingen (EVV), maar dat die contacten vooral gericht zijn op de officiële sociale dialoog, zeg maar de polder met de grote werkgeversorganisatie Business Europe en de Europese Commissie. Dat is het dan. Geen directe contacten tussen de buschauffeurs uit Amsterdam met hun collega’s in Athene. Geen contacten met de ambtenaren die in Zuid-Europa massaal ontslagen worden. Kortom, ieder voor zich en niemand voor allen.

De huidige premier van Italië, Mario Monti, schreef in een advies aan de Europese Commissie, toen nog in zijn hoedanigheid als wetenschapper, dat op de Europese interne markt sociale rechten het kind van de rekening dreigen te worden, omdat kapitaal nu eenmaal mobieler is dan arbeid. Hoewel op Monti veel aan te merken is, want hij is fervent aanhanger van het neoliberalisme, had hij dit goed gezien. De belangen van werknemers in de lidstaten zitten vaak niet op één spoor: de sluiting van een vestiging in het ene land kan de komst van eenzelfde vestiging in een ander land inluiden. Zolang de lonen nog sterk verschillen in Europa, zolang ook de andere arbeidsvoorwaarden nog uiteenlopen, en zolang de werknemersmacht per lidstaat verschilt, zullen bedrijven blijven zoeken naar de goedkoopste lidstaat met de minste sociale onrust en daarmee het beste ‘investeringsklimaat’. Zo kunnen bedrijven werknemers, vakbonden en regeringen tegen elkaar uitspelen en daar zijn ze goed in. De belangen van de grote bedrijven lopen bovendien grotendeels parallel: zij hebben zich niet alleen georganiseerd in Business Europe, die dagelijks bij de Europese instellingen lobbyt, maar de allergrootsten onder hen vormen de machtige ‘European Roundtable of Industrialists’. Deze ‘rondetafel’ van multinationals heeft direct toegang tot en invloed op de regeringsleiders en heeft de afgelopen 25 jaar de Europese agenda volledig naar zijn hand weten te zetten.

Juist omdat de werknemers binnen de Europese Unie niet steeds dezelfde belangen hebben, is het moeilijk om op Europees niveau de bedrijfscultuur daadwerkelijk te democratiseren. Bovendien lopen de nationale tradities tussen de bonden erg uiteen: terwijl in Noord-Europa de tegenstelling tussen inspraak via ondernemingsraden en het vakbondswerk veel kleiner is geworden dan bij de oprichting van deze vorm van zeggenschap nog het geval was, heerst o.a. in Zuid-Europa vooral een strijdmodel met een centrale rol voor onderhandelingen en eventuele acties georganiseerd door de vakbeweging.

Sinds 1994 is het mogelijk een Europese Ondernemingsraad (EOR) op te richten. De Europese regelgeving hierover is in 2009 herzien en sindsdien zijn alle lidstaten met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk (dat op sociaal terrein een opt-out regeling heeft) verplicht dit in nationale wetgeving te verankeren. Voor ieder bedrijf in Europa dat in meerdere lidstaten actief is, geldt dat op verzoek van werkgevers of werknemers een EOR ingesteld kan worden. Dan moet het wel tenminste 1.000 werknemers in dienst hebben, waarvan er in 2 of meer lidstaten minimaal 150 werken. Gaat het initiatief uit van werknemers, dan moet zo’n EOR er komen als tenminste 100 werknemers uit minimaal twee lidstaten hierom verzoeken. Inmiddels zijn in Europa zo’n 1.000 EOR’s actief.

De hoogste nationale medezeggenschapsorganen kiezen de nationale vertegenwoordigers in de EOR. Iedere 10% van de werknemers van de onderneming geeft recht op één zetel. Heeft een onderneming in Nederland 34% van haar werknemers in dienst, dan heeft Nederland recht op 4 zetels. De vertegenwoordigers hoeven overigens geen lid te zijn van de nationale ondernemingsraad. Gelet op de werkdruk zijn het vaak andere kaderleden van de bonden die in de EOR zitting nemen.

Uit gesprekken met Nederlandse leden van EOR’s blijkt dat het een taaie materie blijft. Lang niet altijd zijn alle nationale zetels gevuld en zelfs als dat wel het geval is, blijft communicatie met vertegenwoordigers uit andere lidstaten lastig, o.a. door taalbarrières. De vakbeweging probeert zowel in Nederland als op Europees niveau advies te geven en mensen met elkaar in contact te brengen, maar het blijft een moeilijk proces. Een EOR heeft bovendien weliswaar recht op informatie en raadpleging, maar heeft geen recht van meebeslissen. Vooral bij herstructurering van het bedrijf vindt er veel overleg plaats. De bedrijfsleiding blijft echter de baas: ook als de EOR vindt dat een vestiging bijvoorbeeld niet gesloten moet worden, kan het bedrijf zijn plannen doorzetten.

Zou je de EOR kunnen zien als weerslag van het poldermodel, dat betekent niet dat het vechtmodel aan betekenis heeft verloren. Medezeggenschap in een EOR die vergezeld gaat van acties van de vakbeweging is nu eenmaal het meest effectief. En juist daar ligt het probleem. Coördinatie van acties is niet het sterkste punt van de Europese vakbeweging. In de afgelopen drie jaar hebben we in Brussel twee massademonstraties gezien tegen het algemene Europese sociaal-economische (afbraak)beleid en een aantal meer gerichte acties. Daarvan waren de acties van de postbodes tegen de liberalisering van de postsector en de ontslagen en afwaardering van het werk van de postbodes het felst. In de afgelopen maanden hebben ook de chauffeurs in het wegtransport van zich doen horen. Toch is het effect van dergelijke acties wisselend: FNV Bondgenoten bleef lange tijd aarzelend om zich krachtig tegen liberalisering en het ontslag van de postbodes uit te spreken. Ondanks pogingen van de Europese koepelorganisatie, Global Union –Europa, om de strijd van de Nederlandse postbodes aan te grijpen voor brede mobilisatie in Europa, bleven de reacties lauw. Alleen het comité ‘Red de Postbode’ was echt actief, buiten de traditionele vakbondskanalen om. Zij stuurden dan ook de meeste deelnemers naar de acties in Brussel en Straatsburg. Een massale poststaking in heel Europa is echter nooit van de grond gekomen, terwijl die waarschijnlijk meer effect gehad zou hebben dan de demonstraties die wel hebben plaatsgevonden.

Hoe moet het nu verder? De vakbondsleiding zit in Brussel tamelijk onzichtbaar te polderen. Toegegeven, op 14 november jl. was er een Europese actiedag tegen het begrotingsfetisjisme, maar terwijl in Zuid-Europa honderdduizenden mensen de straat op gingen, hield de FNV een superkleine manifestatie die de media niet haalde. De EOR’s zijn hooguit nuttige informatienetwerken, maar kunnen geen deuk in een pakje boter slaan. En dus gaat Brussel samen met de grote bedrijven door met het sociale afbraakbeleid. En kennen Nederlandse buschauffeurs nog steeds geen collega’s in Athene, Lissabon of Madrid.

De grote uitdaging blijft hoe je Europese solidariteit tussen werknemers organiseert. In het Europees Parlement vindt er jaarlijks een evenement plaats van de ‘alternatieve’ vakbeweging. Dat zou een mooi platform kunnen zijn voor de organisatie van Europese solidariteit. In de praktijk blijkt het een onderonsje van veelal ouder kader uit communistisch georiënteerde vakbonden, vooral vanuit Zuid-Europa. Na de vergadering gaat iedereen zijns weegs, zonder dat er ideeën zijn ontwikkeld over concrete Europese acties. Toch zal dit soort initiatieven moeten worden uitgebouwd. We hebben in Nederland in toenemende mate te maken met actiebereide werknemers. Denk aan de schoonmakers of aan de thuiszorgmedewerkers. We zullen in het Europees Parlement een podium moeten bieden aan deze sterke groepen. Als de vakbeweging het niet zelf doet, zullen we in elk van de lidstaten op zoek moeten naar mensen die de strijd willen aangaan. In de afgelopen weken heb ik hierover met enkele gelijkgezinde Europarlementariërs al afspraken gemaakt. De contacten tussen mensen die het meest te lijden hebben van de continue verslechtering van arbeidsvoorwaarden door grote bedrijven, moeten elkaar ontmoeten. Dan zou het zomaar kunnen dat niet alleen in Nederland, maar in heel Europa schoonmakers de handschoen oppakken. Of dat de Nederlandse chauffeurs in het wegtransport samen met hun Poolse collega’s strijden voor gelijk loon voor gelijk werk. Op een dergelijke vorm van Europese solidariteit zijn de werkgeversbolwerken niet berekend. Het zou een eind maken aan decennia van tegen elkaar uitspelen van werknemers. Als het kan met de bestaande Europese vakbonden, als het moet buiten hen om. We gaan eraan werken!