publicatie

Spanning november 2009 :: Eerlijk zijn over wat we daar aan het doen zijn

Spanning, november 2009

Interview met REMI POPPE

“Eerlijk zijn over wat we daar aan het doen zijn”

Remi Poppe steunt ‘onze jongens en meisjes’ van het leger. Juist door een kritisch geluid te laten horen als ze op gevaarlijke en soms ondoordachte missies worden gestuurd, maar ook door echt wat voor ze te betekenen. Poppe: “Heel veel van die kritische geluiden heb ik van de militairen zélf gehoord.”

Tekst: Diederik Olders

Je hebt goede contacten bij 'onze jongens' en veteranen. Hoe is dat zo gekomen?

“Onze militairen zijn veelal jeugdige jongens en meisjes. Toen ik na de vorige verkiezingen woordvoerder Defensie werd, lagen er brieven en e-mails van veteranen op me te wachten. In plaats van deze te beantwoorden ben ik met die mensen gaan praten. Zo heb ik contact gekregen met een hele club van veteranen – ik ben bij het Veteraneninstituut geweest, bij De Basis, het Sinaï Instituut, bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO) en bij militaire vakbonden.”

En wat hoorde je in die gesprekken?

“Ik hoorde dat de nazorg voor veteranen niet goed was. Er zijn veel veteranen die een trauma hebben opgelopen: ze hebben erge dingen meegemaakt. Net als een treinbestuurder die iemand onder zijn trein ziet springen: dat raak je niet meer kwijt, daar ga je van dromen. Of erger, je raakt maatschappelijk helemaal van slag – scheiding, drugs, alcohol. Er blijken nu bijvoorbeeld militairen in de gevangenis te zitten, oud-militairen die doorgeslagen zijn. Ik zag schokkende cijfers over grote aantallen veteranen in gevangenissen in Engeland, en nu wil ik ook weten hoe dat in Nederland zit.

Maar ook zonder die cijfers weet ik dat de nazorg voor militairen veel beter moet. Dat vonden militaire vakbonden en andere organisaties en mensen waarmee ik sprak ook. Toen heb ik voorgesteld om de handen ineen te slaan. Ik heb een clubje bijeengekregen: we hebben het College Veteranenzaken genoemd. Ik heb ook de PvdA daarbij betrokken. Zo ben ik samen met Angelien Eijsink van de PvdA en met het clubje van veteranen eraan gaan werken dat er een fatsoenlijke veteranenwet komt. Er is een manifest geschreven en we zetten nu druk op de regering om met een veteranenwet te komen. Met het soort zware missies zoals in Afghanistan, krijgen we veel mensen terug die lichamelijk of psychisch beschadigd zijn. Dat wordt voortdurend gekleineerd, maar uit Amerikaanse gegevens van de Irakoorlog blijkt dat wel 30 procent met combat stress terugkomt. Ook in Nederland zijn het vaak jonge mensen die nog een lang leven voor de boeg hebben. Zij moeten gevolgd worden. Er is een landelijk veteranenvolgsysteem, maar dat is vooral papieren bureaucratie. Als de minister niet met een veteranenwet komt of als de kwaliteit onvoldoende is, dan zullen PvdA en SP met een initiatiefwet komen. Gebaseerd op alle gesprekken en overleggen met betrokken veteranen en hun familieleden en het manifest van het College Veteranenzaken.”

Wat moet er anders?

“Een voorbeeld is iets waarvoor ik ook al een motie heb ingediend. Er moet een onafhankelijke, deskundige klachtencommissie komen, met psychiaters en zo. Niet alleen voor veteranen maar ook voor hun naasten, de familie; het zijn vaak de naaste familieleden die de veranderingen in het gedrag het eerste waarnemen. Zodat deze mensen goede hulp krijgen en klachten van veteranen serieus worden genomen. Onafhankelijk, omdat de instituten die het nu doen, bijvoorbeeld het Veteraneninstituut, nog een flinke binding hebben met Defensie. Het ministerie betaalt het instituut en een hoge officier is daar directeur van. Mijn motie is aangenomen, maar de uitvoering wordt steeds uitgesteld – ‘de uitvoerbaarheid wordt onderzocht’ heet dat dan.

Militairen die uit een oorlogssituatie terugkomen, krijgen nu een of twee dagen een debriefing – een pilsje drinken op Kreta in een mooi hotel. En dan kunnen ze naar huis.

Dan moeten ze nog een formulier invullen, of ze geen problemen hebben, daar zitten ook wel wat hulpverleners bij. Maar ja, ze zitten nog helemaal in de stoere sfeer, je bent net drie maanden steeds op patrouille geweest, je zit nog helemaal in een militaire omgeving. Dan ga je niet zeggen: ‘ik heb toch problemen’, want dan ben je een watje. Dat is dus volstrekt onvoldoende om geestelijke verwondingen te signaleren. Er zal als het ware ook een her-opleiding moeten komen om ze weer als zelfstandig individu in de burgersamenleving te laten aarden.

Uit de gesprekken met organisaties, militairen en veteranen komt een beeld naar voren van een staat in de staat, met eigen wetten en regels. Het functioneert eigenlijk nog net als voor de Tweede Wereldoorlog. Dat vind ik niet goed. Voor de missies die we doen, worden niet voldoende geschikte mensen gevonden.

Defensie rekruteert dan ook onder heel jonge kinderen. Vanaf elf jaar. Kijk op www.oranjebaretten.nl. Dat is voor kinderen van 11 tot 16 jaar. Je kunt al vanaf je 17e aspirant-militair ambtenaar worden. Dan mag je niet op missie, maar je krijgt wel de militaire opleiding, zodat je de dag na je verjaardag uitgezonden kan worden. Uit onderzoek blijkt dat daar risico's aan verbonden zijn. Vanwege de verantwoordelijkheid die je hebt voor de mensen in de bus vinden we in Nederland dat je pas met 21 jaar buschauffeur mag worden. Maar je mag op je 18e wel de oorlog ingestuurd worden en beslissen over leven en dood. De SP vindt dan ook dat 21 de minimumleeftijd daarvoor moet zijn.”

Je mocht een paar maanden geleden bij twee veteranen het Draaginsigne Gewonden opspelden. Wat vond je daarvan?

“Ik vond dat een hele eer. Ik maak daaruit op dat veteranen ervaren dat ik mijn best doe om voor hun belang op te komen. Maar het was óók goed dat ze er de openbaarheid mee zochten. Meestal wordt aan zo’n uitreiking weinig ruchtbaarheid gegeven, maar deze twee veteranen wilden het in het Tweede Kamergebouw doen. Beiden hadden een post traumatische stress stoornis (PTSS), en dat is niet niks. Ook zo'n spannende dag, met de pers erbij, dat is voor hen heel wat. Maar het is heel goed gegaan en het heeft aandacht gekregen.”

Waarom is die zichtbaarheid belangrijk?

“Die gewonden, dat zijn lichamelijk zwaar en lichtgewonden – overigens is het goed om te weten dat als je een been of een arm kwijtraakt, je in de categorie ‘lichtgewond’ valt – én geestelijk gewonden. Ik vind dat die gevolgen, want dat zijn gevolgen waar deze mensen de rest van hun leven mee te maken hebben, veel meer zichtbaar moeten worden. Zodat ouders en jongeren goed doordrongen zijn van dát risico, voordat ze in militaire dienst gaan.”

Socialisten en defensiepersoneel: dat klikt dus wel?

“Kijk, we zijn geen pacifistische partij; we zijn een socialistische partij. Ikzelf ben wel anti-militarist, maar dat wil niet zeggen dat ik tegen het leger ben. Waar ik tegen ben, is een te snelle inzet van militaire oplossingen bij politieke conflicten. Er wordt te snel naar wapens gegrepen als er een probleem is.

Ik vind dat we in Nederland een andere krijgsmacht nodig hebben. We hebben nu een ‘expeditionaire’ krijgsmacht, die overal in de wereld tot in ‘het hoogste geweldsspectrum’ moet kunnen optreden. Dat betekent zware wapens, F16's, JSF, pantserhouwitsers, tanks en vechtsoldaten. Terwijl als je missies gaat doen in crisisgebieden, dan ben je daar óf om vechtende partijen uit elkaar te houden, óf om hulpverleners te beschermen tegen slechteriken. Dat vereist een nauw contact met de bevolking en een manier van optreden die anders is dan de militaire aanpak waarvoor ze worden opgeleid. Wat we nodig hebben is een leger waarmee een humanitaire aanpak een grotere rol gaat spelen.”

Maar hoe valt dat in het leger? Zien zij ons niet als een partij die hun speeltjes afpakt, zoals de JSF?

“Nee, dat ligt heel anders. Ik spreek met militairen van alle rangen en standen. Het beeld van de stugge, harde vechtjassen klopt niet: ik merk dat ze juist heel erg open zijn, over het algemeen weldenkende en overigens vaak ook hoogopgeleide mensen. Met hen heb ik het ook over deze discussie. Nou gaat een generaal natuurlijk niet meteen roepen: ‘ja dat is een goed punt, Poppe!’ Maar ze zeggen ook niet meteen nee.”

Wat vind je van de redenering: onze jongens en meisjes verdienen steun, dus moet je niet kritisch zijn over hun missie?

“Onzin. Onze militairen zijn zelf ook kritisch, maar kunnen dat niet altijd zomaar laten merken. Toen ik vorig jaar op bezoek was in Afghanistan, heb ik heel veel van die kritische geluiden van de militairen zélf gehoord. Afhankelijk van de rangen en standen is dat openlijker of meer tussen de regels door. Ik hoor daar ook: ‘Dit is helemaal geen opbouwmissie. Het is gewoon oorlog.’ Je moet je voorstellen dat je komt opbouwen, bijvoorbeeld in de Baluchi-vallei een tijd geleden, waar net de Amerikanen in het kader van hun oorlog tegen het terrorisme de boel hebben platgebombardeerd. Dan moet je niet denken dat de Afghanen dan zeggen: ‘hé daar komen onze bevrijders’. We kunnen daar niet met militair geweld een democratie bijelkaarschieten. Je moet vertrouwen opbouwen. En denk niet: ze doen zo vriendelijk tegen ons, dus dat zit goed. Zij zien buitenlanders die rondlopen met stapels dollars, om geld te geven, schadevergoedingen te betalen: die moet je te vriend houden. Natuurlijk doen ze vriendelijk. Maar 90 procent van de lokale strijders, de Taliban, zijn lokale boerenzonen. De strijd veroorzaakt veel burgerslachtoffers, dat rekruteert weer nieuwe strijders.”

Maar als je beweert dat het werk zinloos is, is dat dan niet heel pijnlijk voor nabestaanden en gewonde veteranen?

“Dat is het treurige van oorlog. Met dit argument komt er nooit een einde aan een zinloze oorlog. Je kunt een oorlog gemakkelijker beginnen dan eindigen. Ik kan nabestaanden en veteranen uitleggen, dat het grote verhaal van de opbouwmissie niet klopt, maar dat het werk dát ze doen niet voor niks is. Dat wederopbouwverhaal, dat is een schimmig verhaal, maar onze mensen die de missie uitvoeren doen hun best, ze opereren zo voorzichtig mogelijk. Daar heb ik groot respect voor. Maar ik heb ook gezegd in een gezelschap van onder andere een generaal, het hoofd van het provinciaal reconstructieteam, een overste en burgermedewerkers van Buitenlandse Zaken: ‘het is toch eigenlijk kut wat jullie hier moeten doen.’ Dan schrikt iedereen even, maar als ik uitleg wat ik bedoel, dan komen zij ook met kritische vragen, zoals: waar blijven de civiele hulpverleners?

Foto: Bram Saeys/Hollandse-Hoogte

De manschappen staan klaar voor vertrek naar Uruzgan

Onze jongens en meisjes verdienen steun. Niet door te applaudisseren bij een zinloze missie, maar door echt wat voor ze te doen. Het belangrijkste wat je hier voor ze kunt doen is duidelijk maken dat we daar een oorlog aan het voeren zijn. Dat heeft gevolgen voor simpele, maar enorm belangrijke zaken als goed schoeisel voor patrouillelopen in een bar steenwoestijnlandschap. Ook al zijn wij het met deze missie niet eens, ik kom daar toch voor op. Als we eerlijk zijn over wat zij daar in opdracht van ‘de politiek’ aan het doen zijn, zal ‘de politiek’ ook moeten zorgen dat ze goed uitgerust zijn, voor hun veiligheid. Ik ben geen enkele militair tegengekomen die zegt dat we moeten blijven. Die zijn er vast, maar ik heb ze niet gesproken. Het leger loopt op zijn tandvlees. Het lukt ze niet eens om nieuwe rekruten op te leiden, omdat iedereen die die training zou kunnen geven, nodig is in Uruzgan. Materieel slijt als een gek. Het ambitieniveau is te hoog. De levens van militairen en de gevolgen voor het verdere leven van veteranen ondergeschikt maken aan een onhaalbaar politiek ambitieniveau: dat is geen steun, dat is het tegenovergestelde.”

Agnes Kant:“Respect”

Remi Poppe en Krista van Velzen waren al eens in Afghanistan geweest. In oktober was ook fractievoorzitter Agnes Kant op bezoek bij de Nederlandse militairen. Kant: “Ons land staat voor een belangrijke beslissing. Verlengen we de missie weer voor twee jaar of niet. Ik heb geen aanleiding gevonden om ons standpunt aangaande de oorlog in Afghanistan te wijzigen.” Tijdens het verblijf op Kamp Holland in Uruzgan werd ook uitgebreid gesproken met Nederlandse militairen en diplomaten. Kant: “Ik ben zeer onder de indruk van de enorme betrokkenheid en inzet van de Nederlandse militairen. Hoe je ook denkt over deze missie, hier kan je niet anders dan respect voor hebben.”