'Een onzichtbare overheid laat zich moeilijk vertrouwen'
Afgelopen september verscheen de studie ‘Regionaal maatschappelijk onbehagen’ van hoogleraar Bestuurskunde Caspar van den Berg en onderzoeker Annemarie Kok. Zij onderzoeken daarin hoe regionaal maatschappelijk onbehagen heeft kunnen ontstaan en wat politici en bestuurders kunnen doen om de onvrede in de regio te verminderen. Volgens Caspar van den Berg moet de landelijke politiek meer oog hebben voor de problemen in de plattelandsgebieden. ‘Den Haag is er niet alleen voor de mensen in de grootstedelijke gebieden, maar voor alle Nederlanders’.
Waar komt de maatschappelijke onvrede in de regio vandaan?
‘Deels heeft dat te maken met de sociaaleconomische situatie van mensen. Wanneer deze situatie slechter is, ervaren mensen meer somberheid over hun eigen toekomst en die van de samenleving. Ook omdat veel mensen in hun omgeving dezelfde problemen hebben. Dus de concentratie van mensen met sociaaleconomische problemen is een deel van het verhaal.
Daar komt bij dat er problemen zijn die zich voordoen in specifieke delen van het land. Denk aan de achteruitgang van het voorzieningenniveau in de minder dichtbevolkte gebieden, problemen met krimp in de grensregio’s, of ondermijnende criminaliteit op het platteland. Maar denk ook aan de gaswinning in Groningen of de toltunnel onder de Westerschelde. Terwijl je nergens in het land geld hoeft te betalen om over een autoweg te rijden, moeten mensen in Zeeland al sinds 2003 elke keer hun portemonnee trekken als ze door de Westerscheldetunnel rijden. En niet eens om de financiering rond te krijgen, want de schatkist heeft behoorlijk verdiend aan deze tunnel. En dat terwijl Zeeland zeker niet het meest welvarende deel van Nederland is.’
Wat is er problematisch aan regionaal maatschappelijk ongenoegen?
‘In de eerste plaats is het rechtvaardigheidsbeginsel in het geding. Het zou niet moeten uitmaken waar je in Nederland woont, hoeveel oog de overheid heeft voor jouw zorgen en noden. We maken allemaal deel uit van dezelfde politieke gemeenschap en dat betekent dat problemen in Amsterdam even serieus genomen zouden moeten worden als problemen in Heerlen of Stadskanaal. Er zijn vele voorbeelden waaruit blijkt dat dat nu niet het geval is.
Een tweede probleem is dat er in de dichtbevolkte gebieden heel anders wordt aangekeken tegen de grote opgaven waar we als land voor staan dan in de minder dichtbevolkte gebieden. Ook omdat de opgaven waar ze beide voor staan heel verschillend zijn. Terwijl grootstedelijke gebieden te maken hebben met woningschaarste, stijgende huizenprijzen en verkeersopstoppingen, hebben de verschillende plattelandsgebieden te maken met leegstand, dalende huizenprijzen en minder openbaar vervoer.
Maar in het nationale debat gaat het onevenredig veel over wat er in de grootstedelijke gebieden moet gebeuren, waardoor de landelijke gebieden zich miskend en ongehoord voelen. Zo dreigt een patstelling te ontstaan, die de aanpak van grote opgaven als de energietransitie of de aanpassing aan klimaatverandering ernstig bemoeilijkt.’
Volgens jullie heeft er in de afgelopen jaren een verschuiving plaatsgevonden van maatschappelijk onbehagen van de grote steden naar de grensregio’s. Waar blijkt dat uit?
‘Wat we daarmee bedoelen is dat het onbehagen zich na de opkomst van Pim Fortuyn in 2002 vooral manifesteerde in de oude stadswijken. Bij mensen die onvrede hadden over migratie en integratie. Hen sprak Pim Fortuyn aan. Het rechts-populisme van die periode had een duidelijke link met de problematiek van mensen in de grote steden.
In de afgelopen tien jaar is dat veranderd. Sindsdien vindt de groei van rechts-populistische partijen vooral in de kleine kernen en aan de randen van het land plaats. Als je de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 vergelijkt met die van 2021 zie je dat er in de grote steden duidelijk een verschuiving naar links is geweest en aan de randen van het land een verschuiving naar rechts.’
Is het ongenoegen in de grote steden dan verdwenen?
‘Nee, zeker niet. Die onvrede is nog steeds evenzeer aanwezig. Maar de aanwas van mensen die onvrede ervaren en op rechts-populistische partijen stemmen, is de afgelopen jaren in de plattelandsgebieden wel veel groter geweest. En die onvrede komt ook meer voort uit een gebrek aan belangstelling van politiek Den Haag voor de specifieke problemen die daar spelen.’
In hoeverre is het regionaal onbehagen versterkt door corona?
‘In algemene zin kun je zeggen dat al langer bestaande maatschappelijke scheidslijnen verder zijn uitgediept door corona. Al moet je daar wel voorzichtig in zijn. Wat ik interessant vind, is dat je bij de demonstraties tegen de coronamaatregelen heel vaak regionale vlaggen ziet wapperen. Deze mensen koppelen dus hun anti-systeemprotest aan hun regionale identiteit. Zij hebben het dan over de Randstedelijke elite die alles voor hen bepaalt.
Door corona zijn we ook afhankelijker geworden van internet, maar de internetsnelheid is lang niet overal in het land even hoog. Toen het ontraden werd dat kinderen fysiek bij hun grootouders op bezoek gingen, werd gezegd: ga dan gewoon facetimen met opa en oma. Maar ik ken genoeg gebieden in Friesland waar kinderen niet kunnen videobellen met hun opa of oma, omdat het internet te traag is. Corona heeft ook de trek van de grote stad naar het platteland versterkt. Vooral de Achterhoek en de regio Apeldoorn, Deventer, Zutphen zijn populair. Daar stijgen de huizenprijzen relatief gezien het hardst van heel Nederland. Maar alleen bepaalde landelijke gebieden profiteren hiervan, andere niet. Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen blijven bijvoorbeeld achter.’
In een opiniestuk in NRC Handelsblad stellen jullie dat nogal wat bestuurders en politici in de ‘Fortuynfuik’ zwommen. Wat bedoelen jullie daarmee?
‘Na de moord op Pim Fortuyn werd er gesproken van oude en nieuwe politiek. Nieuwe politiek hield in dat er geluisterd moest worden naar de boze burger. Op zich is dat een logische eerste reactie. Dat je probeert om maatschappelijke onvrede te kanaliseren en een stem te geven. Alleen het probleem is dat veel politici en politieke partijen in die eerste reflex zijn blijven hangen. Zij zijn de afgelopen twintig jaar meegegaan in de populistische retoriek, maar hebben te weinig gedaan om de problemen van mensen aan te pakken en hebben ze soms zelfs erger gemaakt. Het laten verschalen van lokale voorzieningen en het overhevelen van zorg, werk en jeugdzorg naar de gemeenten, zijn daar goede voorbeelden van.’
Waarom verdient regionaal maatschappelijk onbehagen meer aandacht van de politiek?
‘Ik denk dat de aanpak van de grote maatschappelijke vraagstukken zoals de energietransitie, klimaatverandering en de woningnood vastloopt, als er niet een bepaalde solidariteit is tussen de verschillende type gebieden in Nederland. Ook zou het goed zijn als er in Den Haag meer erkenning komt voor de verschillen tussen gebieden. Den Haag is er immers niet alleen voor mensen in het grootstedelijk gebied, maar voor alle Nederlanders. En voor de middenpartijen is het belangrijk om te realiseren dat het verwaarlozen van de gebieden aan de randen van het land, er uiteindelijk toe leidt dat mensen in de armen van protestpartijen gedreven worden. Zoals ook in de landen om ons heen is gebeurd.’
Wat zou de politiek moeten doen om de problematische regionale welvaartsverschillen te verkleinen?
‘Omarm het brede welvaartsbegrip in plaats van de kale indicatoren van het regionale bbp. Natuurlijk is voldoende werkgelegenheid heel belangrijk om voorzieningen in de lucht te houden, maar de lens van brede welvaart laat ook zien dat in sommige regio’s weliswaar minder geld verdiend wordt, maar dat zij andere kwaliteiten hebben die de moeite waarde zijn, zoals sociale cohesie en woontevredenheid. Dan zie je ook dat er in de ene regio andere dingen nodig zijn dan in de andere. In Amsterdam gaat het bijvoorbeeld om meer huizen, betere luchtkwaliteit en meer veiligheid, terwijl het in Friesland gaat om het op peil houden van openbaar vervoer en het behoud van zorg en onderwijs in de buurt. Daarnaast helpt het brede welvaartsperspectief om met een gedifferentieerde blik te kijken naar maatschappelijk onbehagen en waar dat vandaan komt. Zo kun je onbehagen echt tegengaan, vooral in die regio’s waar het onbehagen extra hoog is.’
Onder Rutte III zijn de zogenaamde Regio Deals in het leven geroepen. Hoe beoordeel jij die?
‘Ik vind de Regio Deals heel interessant. In vier jaar tijd is er 950 miljoen geïnvesteerd in projecten die de regionale leefbaarheid moeten ondersteunen. Daar zitten hele mooie projecten tussen. Nadeel is wel dat er een relatief hoge eigen bijdrage van provincies en gemeenten nodig is om een project goedgekeurd te krijgen.
Toch vind ik het een goede zet dat de Regio Deals door het nieuwe kabinet worden voortgezet. Alleen zou het nog beter zijn als dat geld niet incidenteel zou zijn, maar structureel. Dat betekent dat er door het Rijk meer geld in het gemeentefonds gestopt moet worden. Want alleen dan kunnen alle gemeenten hun basisvoorzieningen overeind houden. Dus je moet eerst zorgen dat het gemeentefonds goed op orde is en dan kun je mooie extra dingen realiseren met de Regio Deals.’
Wat zou de politiek moeten doen om het vertrouwen van mensen in de democratische rechtsstaat te vergroten?
‘Een van de dingen waar we het nog niet over gehad hebben maar die in ons onderzoek wel een grote rol speelt, is de zichtbare aanwezigheid van de overheid. Deels als gevolg van bezuinigingen deels door digitalisering, is in heel veel kleinere plaatsen en dorpen de overheid uit het gezichtsveld verdwenen. En een overheid die niet zichtbaar is, laat zich ook moeilijk vertrouwen. Dus mensen moeten weten waar ze de overheid kunnen vinden en moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid er voor hen is. Dat betekent niet dat je allerlei gemeentekantoren moet openen enkel en alleen om het vertrouwen te herstellen. Dat doe je omdat je goede voorzieningen wilt hebben en je goed wilt inspelen op de zorgen en noden van mensen. Dan krijgen mensen ook weer het gevoel dat ze van mens tot mens door de overheid benaderd en behandeld worden. Dat is echt nodig.
Nu is het zo dat hoe verder je van het grootstedelijk gebied afkomt, de afstand tussen inwoners en overheid steeds groter wordt. Dat zie je bijvoorbeeld in hele grote samengevoegde gemeenten van soms wel tachtig tot negentig dorpen of kernen. Als je daar een vraag hebt over waarom een bus minder rijdt, ben je heel lang onderweg en is onduidelijk bij wie je moet zijn. Dus zichtbaarheid en overzichtelijkheid van de overheid zijn heel belangrijk om het vertrouwen terug
te winnen.’
Caspar van den Berg (1980) is hoogleraar Global and Local Governance aan de Campus Fryslân van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich op politiek, bestuur en identiteit op internationaal, nationaal en regionaal niveau.