Ongelijkheid is precies de bedoeling
Wie de al decennia toenemende ongelijkheid aan de kaak wil stellen, zal al snel bij de grafieken van econoom Piketty uitkomen. Piketty toont in zijn in 2014 verschenen boek Kapitaal in de 21e eeuw U-vormige grafiek na U-vormige grafiek. De grafieken zijn U-vormig omdat ongelijkheid – hoe ook gemeten – vanaf circa 1914 afneemt, in de jaren 1970 stabiliseert en daarna weer toeneemt. Inmiddels nadert de ongelijkheid het maximum van begin twintigste eeuw. Piketty benoemt vooral economische ongelijkheid; de U-vormige grafieken tonen steeds een maat voor inkomens- of vermogensongelijkheid.
Piketty is een goed startpunt voor discussie. Hij toont de precieze grootte van de ongelijkheid, die pervers want buitensporig is. Kapitaal in de 21e eeuw is niet aan dovemansoren gericht geweest. Het is zeer goed verkocht, is vaak en waarderend besproken, is onder politici een populaire verwijzing en heeft zijn weg gevonden in wetenschap en beleidsland. Kortom, ongelijkheid is – vooral door Piketty – gethematiseerd. De OESO en het IMF gaven rond dezelfde tijd zelfs rapporten uit over de nadelige gevolgen van ongelijkheid (economische groei wordt er negatief door beïnvloed).
Dit alles zou de indruk kunnen wekken dat eindelijk de politieke wil er is om ongelijkheid te verminderen. Dat zou een misvatting zijn. Piketty mag dan een goed startpunt zijn, het is ook meteen weer een eindpunt gebleken. De discussie is alweer geluwd en de kapitalistische karavaan trekt verder, alsof er niets aan de hand is. En voor de elite is er ook weinig aan de hand. Sterker, ongelijkheid is de noodzakelijke voorwaarde voor én onvermijdelijke uitkomst van kapitalisme. De politieke en financiële elite heeft er dan ook geen belang bij om de ongelijkheid werkelijk te verminderen, laat staan te elimineren. Het is dan ook geen toeval dat de in 2012 bij de kabinetsonderhandelingen door de PvdA ‘binnengehaalde’ nivellering geen enkel concreet gevolg heeft gehad. Reëel bestaande nivellering bleek samen te gaan met het redden van een in opspraak geraakte en failliete bank (SNS Reaal in 2013), het slachten van de zorg, het fiscaal waterboarden van Griekenland, belastingverdragen met multinationals, geheime onderhandelingen over TTIP, het uitleggen van de rode loper voor de NAM in Groningen en de introductie van een schuldenstelsel voor studenten.
De zorgen van de elite zijn dus op zijn best zeer flexibel. Dat zou ook niet anders kunnen in een kapitalistisch systeem dat gebaseerd is op ongelijkheid. De eerste kapitalistische ongelijkheidspijler is scheiding van productie (die gesocialiseerd is) en productiemiddelen (in privaat bezit van een kleine groep). De tweede pijler is de permanente beschikbaarheid van goedkope arbeid, aangeboden door arbeiders die formeel vrij zijn maar niets bezitten en daarmee geen andere mogelijkheid hebben dan het verkopen van hun arbeidskracht. Uiteraard is er bij democratisch kapitalisme nog wel het risico dat de massa politiek gemobiliseerd wordt in antikapitalistisch verzet, dat langs democratische weg tot systeemverandering leidt. Maar die dreiging is in een indirecte democratie tegelijkertijd ook maar gering. Grootbedrijven kopen politici die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor het bedrijfsleven (denk bijvoorbeeld aan
Balkenende, Bos, De Jager, Zalm en Eurlings). Mochten politici het ondanks de worst van een uiterst lucratieve post-politieke carrière toch in hun hoofd halen tegen kapitaal te ageren dan worden zij in de pers, in het lobbycircuit en door buiten-democratische instituten (zoals internationaal ECB, EC, IMF, OESO en nationaal SER, DNB en CPB) tot de orde geroepen. Wat dat concreet betekent, werd duidelijk in juli 2015, toen de ECB dreigde de Griekse banken op te blazen indien Syriza niet akkoord ging met een strafexpeditie tegen gepensioneerden, zieken, studenten, werklozen en werkenden. De strafexpeditie, in Europese beleidstaal ‘Memorandum of Understanding’ hetend, vergrootte de toch al zo grote ongelijkheid in Griekenland nog verder. Ondanks alle vrome woorden in het ongelijkheidsdebat in de afgelopen jaren.
De zorgen van de elite over ongelijkheid zijn klein, maar ze zijn niet volledig afwezig. De enige zorg die de elite daadwerkelijk heeft, komt naar voren in de rapporten van de OESO en het IMF. Ongelijkheid kan volgens de rapporten de economische groei schaden en kan leiden tot politieke onrust. De rapporten stellen dus niet dat ongelijkheid als zodanig slecht want onrechtvaardig is, maar problematiseren alleen dat (extreme) ongelijkheid de economische belangen en politieke positie van de elite bedreigt. Het is daarmee niet uitgesloten dat de politiek in de toekomst maatregelen zal doorvoeren die de ergste ongelijkheid verzachten (of aan het zicht onttrekken). Dat zou op zich mooi zijn, maar zonder politieke strijd zal het ongelijkheidsdebat overigens op zijn best van rapport naar rapport doormodderen, om hooguit uit te monden in minimale maatregelen en symboolpolitiek.
Dat is een weinig bevredigend vooruitzicht. Het is niet eenvoudig om hier politiek iets tegenover te stellen om ongelijkheid te politiseren, in plaats van enkel te thematiseren. Twee zaken zijn mijns inziens noodzakelijk voor elk politiek project dat ongelijkheid daadwerkelijk wil aanpakken. Ten eerste dient de argumentatieve weg begaan te worden en ten tweede dient ook de antagonistische (elkaar bestrijdende) weg bewandeld te worden.
Ongelijkheid behelst meer dan alleen inkomens- en vermogensongelijkheid. Langs argumentatieve weg moet zichtbaar gemaakt worden dat ongelijkheid een verzameling regels, wetten en praktijken is die maakt dat er een hiërarchie ontstaat van verschillende groepen mensen – zo men wil: van verschillende klassen. Ongelijkheid behelst bijvoorbeeld de klassenjustitie waarbij frauderende bankiers niet eens vervolgd worden en mensen die een bijstandsformulier verkeerd invullen gestraft worden. Ongelijkheid is de medische ongelijkheid waarbij rijke patiënten pillen betalen die artsen van verzekeraars niet mogen voorschrijven aan andere patiënten. Ongelijkheid is ook staatsgeweld tegen mensen die vreedzaam protesteren tegen racisme en discriminatie. Ongelijkheid is een draak met vele koppen, waarbij financiële ongelijkheid slechts één kop is. Het is noodzakelijk die samenhang zichtbaar te maken. De kern daarbij is dat in een kapitalistisch systeem financiële armoede leidt tot een slechtere gezondheid, tot rechteloosheid, tot staatsgeweld en tot discriminatie, kortom tot een ondergeschikte positie voor mensen met weinig inkomen.
Het doel van de argumentatieve weg is om inzichtelijk te maken dat ongelijkheid niet een maatschappelijke afwijking is, maar een systeemkenmerk. Het is bovendien een systeemkenmerk waar de elite belang bij heeft. Het doel van de antagonistische weg is om dit inzicht te politiseren door verzet tegen die instituties die ongelijkheid consolideren. In het bijzonder is de staat geen neutraal orgaan maar goeddeels een verlengstuk van vermogenden en bedrijfsleven. Zo fungeren gemeenten bijvoorbeeld als incassobureau voor private zorgverzekeraars (bijstandsgerechtigden worden gesommeerd hun zorgverzekeraar te betalen). De politie blijkt nogal eens te discrimineren (etnisch profileren). En het CPB negeert ongelijkheid volledig. Maar ook een formeel buitenstatelijk instituut als de vakbond dient waar nodig (openlijk) kritisch tegemoet te worden getreden. De vakbond protesteert ritueel tegen tijdelijke arbeidscontracten, waar het in de SER en in cao’s altijd weer mee akkoord gaat. Een antagonistische positie mobiliseert en richt het verzet tegen al die organen die belang hebben bij ongelijkheid.
De thematisering van ongelijkheid in de laatste jaren is een stap voorwaarts. Piketty heeft een goed en inzichtelijk boek geschreven dat duidelijk maakt hoe groot de financiële ongelijkheid is. Maar alle aandacht en beleden zorgen ten spijt zullen bestaande politieke instituties en economische actoren de ongelijkheid niet substantieel verminderen. Als ze dat werkelijk hadden willen doen, dan hadden ze dat de afgelopen veertig jaar kunnen doen. In plaats daarvan is de ongelijkheid enkel toegenomen. Filosoof Foucault stelde naar verluidt dat als iets langdurig het geval is, dat het dan waarschijnlijk de bedoeling is. Ongelijkheid is, zo laat Piketty zien, al eeuwenlang het geval. En dat is inderdaad precies de bedoeling.