Kansen zijn niet gelijk

Gelijke kansen voor iedereen klinkt prachtig, maar blijkt in de praktijk een loze belofte. Toch wordt kansengelijkheid als rechtvaardiging gebruikt voor maatschap-pelijke ongelijkheid. Want als de kansen voor iedereen gelijk zijn, dan is ieder individu verantwoordelijk voor het eigen succes of falen. Een dergelijke maatschappij van winnaars en verliezers is zowel onwenselijk als onrechtvaardig. Wie echt wil werken aan gelijke kansen kan zich beter inzetten voor gelijkere uitkomsten.

Niet je sociale achtergrond, maar je talent en inzet bepalen je maatschappelijk succes. Dat is althans de belofte van de meritocratie. Deze term werd voor het eerst gebruikt door de Britse socioloog en politicus Michael Young. In zijn roman De opkomst van de meritocratie uit 1958, wordt er vanuit het jaar 2034 teruggeblikt op ruim een eeuw kansenbeleid. We lezen over een wereld waarin vol goede bedoelingen wordt gewerkt aan sociale mobiliteit voor eenieder die dat kan en wil, maar die eindigt in grote verdeeldheid en conflict.

Illustratie: Nenad Mećava

Young vatte het ideaal van de meritocratie samen in een overzichtelijke formule: IQ + inspanning = verdienste. Van IQ en inspanning kunnen we ons wel een voorstelling maken: hoe slim je bent en hoeveel doorzettingsvermogen je hebt. Verdienste is lastiger. Het is een eenvoudiger woord voor merite, dat je ook kunt vertalen als ‘wat iets werkelijk waard is’. Het bepalen van die werkelijke waarde is niet neutraal, maar vindt plaats in de context van een bepaald type samenleving.

De markt

In de moderne kapitalistische samenleving wordt verdienste bepaald door de economische waarde van je verkochte arbeidsuren (op de arbeidsmarkt) of je succes als ondernemer (op de kapitaalmarkt). Wie zich aanbiedt als gediplomeerd econoom of jurist, maakt kans op een baan in een duur kantoor. Wie slechts een rijbewijs heeft, kan het proberen als pakketbezorger.

Welke opleiding je hebt gevolgd, bepaalt dus voor een belangrijk deel je marktwaarde. Deze staat vaak in geen verhouding tot je maatschappelijke relevantie. In hun essay Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers uit 2015 wezen Rutger Bregman en Jesse Frederik er al op dat vuilnismannen, zorgverleners en leerkrachten veel minder salaris verdienen dan bankiers, lobbyisten en consultants, terwijl de maatschappelijke bijdrage van de eerste groep aanzienlijk groter is dan van de laatste. Deze tegenstelling tussen essentiële en niet-essentiële beroepen, kwam tijdens de coronacrisis nog eens duidelijk aan het licht. Toch leidde de toegenomen waardering voor de essentiële beroepen niet tot hogere salarissen.

In de meritocratie waarin wij leven wordt je verteld: wie meer salaris wil ontvangen, moet maar beter zijn best doen. Deze kant van het meritocratische ideaal heeft opvallend veel politieke overtuigingskracht. Denk bijvoorbeeld aan The American Dream, de overtuiging dat je je met veel talent en inzet kunt opwerken van krantenjongen tot miljonair. Volgens de Amerikaanse politicoloog Michael Sandel (zie kader onderaan deze pagina) gelooft nog altijd 77 procent van de Amerikanen ‘dat hard werken succes oplevert en dat we ons lot in eigen handen hebben’.

Kansengelijkheid

Hoewel wij in Nederland een dergelijke overtuiging als typisch Amerikaans zien, wordt ook hier de meritocratische formule onderschreven. Wij noemen het alleen kansengelijkheid. Een ideaal dat door politici van links tot rechts wordt gedeeld. En waar ook best iets voor te zeggen valt, want het alternatief, namelijk dat je afkomst je maatschappelijke positie bepaalt, is nog veel slechter.

Vraag is wel hoe het met de kansengelijkheid in Nederland gesteld is. Volgens de meest recente sociale mobiliteitsindex van het World Economic Forum is Nederland wat betreft kansengelijkheid het op vijf na beste land van de wereld, met alleen maar Noord-Europese landen boven zich. Zoals zo vaak bij dit soort lijstjes, is het goed om te kijken wat er nu precies gemeten wordt. En wat blijkt: het gaat vooral om de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs. Niet of er in de praktijk ook daadwerkelijk gelijkere kansen worden gecreëerd.

Dat is niet onbelangrijk, want goed toegankelijk onderwijs betekent nog geen gelijke kansen voor iedereen. Sommige kinderen krijgen van huis uit veel meer mee aan algemene ontwikkeling dan anderen, of komen uit het ‘juiste’ milieu waardoor ze eerder instromen op een hoger onderwijsniveau, of hebben ouders die extra onderwijshulp voor ze regelen. Allemaal voordelen die niet voor ieder kind zijn weggelegd. Wie iets over kansengelijkheid wil zeggen, doet er daarom goed aan naar de werkelijke resultaten te kijken.

Zo heeft de OESO, de club voor rijke landen, in 2018 resultaten gepubliceerd over de mate van sociale mobiliteit van nieuwe generaties in een aantal landen. Daarbij is berekend hoe groot de kans is dat kinderen van een vader uit de laagstbetaalde groep tot de laagste of juist tot de hoogste inkomensgroep zullen toetreden. Zoals te zien in figuur 1 is die kans in Denemarken bijna gelijk: het inkomen van de vader bepaalt nauwelijks of zijn kinderen tot de laagste of hoogste inkomensgroep gaan behoren. In Nederland is de kans een stuk groter dat zijn kinderen ook de laagste inkomens zullen hebben. Groter zelfs dan in het Verenigd Koninkrijk, dat toch bekendstaat om zijn grote verschillen tussen rijk en arm.

De winnaars en verliezers van de onderwijsrace staan dus in zekere zin al vast voordat de wedstrijd is begonnen. Volgens hoogleraar economie Anne Gielen lopen de verschillen in Nederland zelfs op. Voor de financiële crisis van 2008 was de kans op sociale stijging nog aanzienlijk, daarna nam die snel af. Ook de Onderwijsraad ziet de kansenongelijkheid toenemen, onder meer door het gebruik van particuliere onderwijsondersteuning. Uit een recent rapport van de raad blijkt dat één op de vijf kinderen een vorm van dergelijke ondersteuning krijgt. Maar liefst twee derde van deze steun wordt betaald door ouders die zelf hbo of universiteit hebben gedaan.

Kinderen met verschillende sociale achtergronden krijgen dus niet dezelfde onderwijskansen. En toch zijn de winnaars van de onderwijsrace er vaak van overtuigd dat zij er op eigen kracht zijn gekomen. Zij hebben er hard voor moeten werken en krijgen in hun ogen wat hen toekomt. Een voorbeeld van iemand die er pas recent achterkwam dat hij wel heel veel meewind heeft gehad op school en in zijn carrière, is journalist Joris Luyendijk (zie ook de bespreking van zijn boek elders in deze Spanning). Bevoorrechte mensen zoals hij vormen slechts een kleine drie procent van de bevolking, maar bezetten vrijwel alle topposities. Een uitkomst die zeer onwaarschijnlijk zou zijn als er sprake was van kansengelijkheid.

Geluk

Wie maatschappelijke succes wil, moet dus vooral meer geluk hebben dan een ander. Precies daarom is verdienste zo’n slechte rechtvaardiging voor maatschappelijke ongelijkheid. Geluk heb je, of heb je niet. Hoe voor jou het kwartje valt, maakt echter veel uit. Volgens het CBS is het risico op armoede twee tot vier keer groter voor praktisch geschoolden dan voor theoretisch geschoolden. Dit heeft ook weer invloed op de kans op een goede gezondheid, op levensgeluk en op de kansen van je kinderen.

Alle reden dus om beleid te maken dat niet alleen gericht is op meer gelijke kansen maar ook op meer gelijke uitkomsten. Ongeacht de van d opleiding die je hebt gevolgd of de baan die je hebt (of niet), zou iedereen in Nederland voldoende middelen van bestaan moeten hebben om fatsoenlijk rond te kunnen komen. Of zoals bestuurskundige Mark Bovens van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zegt: ‘Gelijke kansen zijn belangrijk, maar niet genoeg. Sociale rechtvaardigheid gaat ook over uitkomsten. Dat betekent bijvoorbeeld dat je ook met een MBO-diploma bestaanszekerheid hebt, dat je niet bent aangewezen op onzekere, tijdelijke baantjes, dat je een inkomen hebt waar je een gezin van kan onderhouden, dat je kinderen naar een fatsoenlijke school kunnen, en dat je ook met een lager inkomen fatsoenlijk kunt wonen in een prettige buurt.’

Bestaanszekerheid

Het is een politieke keuze om voor deze bestaanszekerheid te zorgen. Door met publieke woningcorporaties te werken aan voldoende betaalbare en kwalitatief goede woningen. Door met publieke energiebedrijven de energierekening betaalbaar te houden. Door vaste contracten de norm te maken en te investeren in goede en toegankelijke zorg en onderwijs.

Allemaal zaken die prima betaald kunnen worden wanneer er fatsoenlijk belasting wordt geheven bij diegenen die het geluk hebben bij de winnaars te horen. Een belasting op (vaak geërfde) hoge vermogens zou een goed begin zijn, bijvoorbeeld door boven een bepaald bedrag hoge percentages belasting te innen. Daarvoor is ook genoeg draagvlak: uit recent onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat een meerderheid van de Nederlanders één tot drie miljoen euro als het ideale maximumvermogen ziet.

Zo’n gelijkere samenleving is veiliger, gezonder en prettiger voor iedereen, concluderen epidemiologen Richard Wilkinson en Kate Pickett in hun boek The Spirit Level uit 2009. Ook voor de kansengelijkheid is een gelijkere samenleving beter. Wilkinson en Pickett laten zien dat in landen met minder ongelijkheid en armoede kinderen betere basisvaardigheden ontwikkelen en minder kinderen voortijdig hun school verlaten. Wie dus serieus wil zijn over gelijke kansen, maakt werk van gelijkere uitkomsten.

Weg van winnaars en verliezers

De Amerikaanse politicoloog Michael Sandel publiceerde in 2020 het boek De tirannie van verdienste, waarin hij onderzoekt wat de gevolgen zijn van het Amerikaanse geloof in de maakbaarheid van het eigen succes. Het idee dat je verantwoordelijk bent voor je eigen succes of falen, is diepgeworteld in de Amerikaanse samenleving. De beperkte mogelijkheden tot sociale mobiliteit, het gevoel van superioriteit van de winnaars en de onvrede bij de verliezers zetten de maatschappij echter zwaar onder druk.

De belangrijkste vraag die Sandel onderzoekt, is wat de gevolgen zijn van de ideologie van de meritocratie voor de Amerikaanse democratie. Aan de ene kant ziet hij Democraten als Obama en Clinton hameren op het belang van onderwijs als oplossing voor sociale ongelijkheid. Aan de andere ziet hij Republikeinen als Trump gebruik maken van de onvrede over de stijgende ongelijkheid en het uitblijven van de beloftes van de Democraten.

Los van de partijpolitiek ziet Sandel dat veel van de politieke conflicten terug te voeren zijn op het onbegrip tussen de winnaars en verliezers. De oplossing zoekt hij in dialoog: verschillende groepen die met elkaar in discussie gaan over hun individuele behoeften of over wat er nodig is voor het gezamenlijk welzijn. Met als doel om een einde te maken aan de onderlinge verwijten over het behalen dan wel uitblijven van maatschappelijk succes, en om meer bescheiden te zijn over het eigen succes.