Energie is van publiek belang
De manier waarop de overheid omgaat met de organisaties waar ze eigenaar van is, wordt ook wel het staatsdeelnemingenbeleid genoemd. Jarenlang werd hierin gedicteerd dat de overheid afstand moest doen van haar aandelen, maar dat beleid is op zijn retour. Het nationaliseren van de energieleveranciers is een volgende grote stap, die prima past bij het doel dat wordt gesteld: het waarborgen van het publieke belang.
‘De kern van de liberalisering was dat mensen hun leverancier kunnen kiezen’, aldus Annemarie Jorritsma, VVD’er en oud-minister in de Paarse kabinetten (1994-2002). In het Financieele Dagblad verdedigde ze onlangs nogmaals de privatiseringen uit de jaren negentig. De concurrentie zou leiden tot lagere prijzen en keuzevrijheid.
Geen plek voor winst
Gelukkig is het de VVD niet gelukt om destijds ook de watervoorziening te vermarkten, al scheelde het niet veel. Het was PvdA'er Jan Pronk die als minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in Paars II voorkwam dat de waterbedrijven geprivatiseerd werden. Dankzij zijn verzet werd water aangeduid als een primaire levensbehoefte, waarop de overheid blijvend invloed wilde uitoefenen. Voor het maken van winst was hier geen plek. Water werd beschouwd als een zaak van publiek belang.
Maar wanneer is dat het geval? Bij de vraag of de overheid deelnemingen moet houden, is het belangrijk om goed te formuleren wat dan precies dat publieke belang is. Ook moet worden toegelicht waarom dit niet op andere manieren, zoals met wetgeving of toezicht, voor elkaar te krijgen is.
Gekleurd beleid
Hoe de overheid deze afwegingen maakt, wordt vastgesteld in het staatsdeelnemingenbeleid. Dit is een beleidsdocument waarin de leidende principes staan die de regering volgt bij beslissingen over de organisaties waar ze (al dan niet deels) eigenaar van is. Vergis je niet, dit beleid is sterk gekleurd door politieke opvattingen over de rol van de overheid, en dat hangt dus af van welke partijen er op dat moment in het kabinet zitten.
In de tijd van Jorritsma en Pronk heerste de zogenaamde Zalmdoctrine. Deze hield in dat de overheid zoveel mogelijk staatsdeelnemingen moest privatiseren. Wanneer het publieke belang in gevaar kwam, zou de overheid bijsturen met regels en wetten. Een voorbeeld hiervan is hoe de post is georganiseerd: het bedrijf (vroeger staatsbedrijf PTT, nu PostNL) werd al onder premier Lubbers (1982-94) geprivatiseerd, maar heeft nog wel een wettelijke taak om bijvoorbeeld voor een minimumaantal postbussen te zorgen.
Door de jaren heen nam langzaam de politieke overtuiging dat het noodzakelijk was om zoveel mogelijk te privatiseren, af. Vorig jaar werd ook het beleid op de schop genomen. Met een nieuwe nota staatsdeelnemingen, waarin aandeelhouderschap een veel serieuzere optie werd voor toekomstig beleid, zeker met het oog op de energietransitie.
Private monopolist
Met deze nieuwe nota is het niet verwonderlijk dat Klimaatminister Rob Jetten onlangs aankondigde dat de warmtenetten (een netwerk van leidingen met warm water, waarmee huizen kunnen worden verwarmd) worden genationaliseerd. De organisatorische kanten van warmtenetten zijn een zorgenkind. Gemeenten zijn betrokken en subsidiëren vaak de aanleg waar nodig, maar hebben uiteindelijk weinig zeggenschap. De zeggenschap, kennis en kunde ligt vaak bij een private monopolist. Dit leidt tot hoge kosten voor de aangesloten huishoudens, die geen alternatief hebben. Door de zeggenschap van gemeenten te vergroten, kunnen kosten worden beperkt en wordt verduurzaming niet onnodig gefrustreerd. Andere landen, zoals Denemarken, hebben niet voor niets al decennia publieke warmtenetten, en het zal het nog een hele toer zijn om die kennisachterstand in te halen.
Desondanks is het besluit om de warmtenetten te nationaliseren, tegen de achtergrond van al die jaren van privatisering, een welkome omslag en in lijn met het nieuwe staatsdeelnemingenbeleid. Het nationaliseren van de energiebedrijven zou een mooie volgende stap zijn. Die stap is echter zo groot, dat het onwaarschijnlijk is dat dit onder leiding van Rutte gebeurt. Toch zou nationaliseren binnen het huidige beleid mogelijk moeten zijn. Het publieke belang is er immers flink bij gediend.
Amper grip
Ten eerste heeft de oorlog in Oekraïne en de daarmee ontstane energiecrisis, laten zien dat de overheid amper grip heeft op de energiemarkt. De genomen maatregelen zijn verre van optimaal, en energiebedrijven dreigen nu vooral bakken met geld binnen te halen. Het moet nog maar blijken of de toezichthouder in staat zal zijn om excessieve winsten te voorkomen. Ook blijkt de markt nu slecht te werken: leveranciers zijn moeilijk bereikbaar en lijken amper nieuwe klanten aan te willen nemen op het moment dat de prijzen omhoogschieten. Nieuwe aanbieders nemen grote risico’s door te stunten met zeer onzekere contracten. Veronderstelde voordelen van concurrentie en keuzevrijheid steken opeens schril af tegen het verlies van grip op de energievoorziening en het garanderen van energie voor wie dat nodig heeft.
Ten tweede is de beperkte grip op de energiemarkt ook een risico met het oog op klimaatverandering. De kans is groot dat de marktpartijen de transitie naar een duurzame energievoorziening eerder gaan frustreren dan versnellen. Veel energieleveranciers hebben ook belangen als (vaak niet-duurzame) energieproducent. In de vorige Tribune noemden we al het voorbeeld van het Duitse energiebedrijf Uniper, dat de Nederlandse staat aanklaagde om de sluiting van een aantal kolencentrales, maar deze rechtszaak liet vallen toen het door de Duitse overheid werd genationaliseerd. De vraag wat leidend is, winst of de publieke zaak, is dus wel degelijk relevant.
Maar bovenal is energie een primaire levensbehoefte, waarop de overheid blijvend invloed moet uitoefenen. Voor het maken van winst is hier geen plek. Energie is een zaak van publiek belang.