Eerste Kamer doet wat ze wil
Nogal wat mensen denken dat de Grondwet bepaalt dat de Eerste Kamer wetten slechts op deugdelijkheid en samenhang met andere wetten zou moeten beoordelen. Maar onze Grondwet zegt niets over hoe de Eerste Kamer wetten moet beoordelen. Daar gaat de Senaat zelf over.
Wel is vastgelegd dat de Eerste Kamer wetsvoorstellen in zijn geheel beoordeelt en niet – zoals de Tweede Kamer – kan amenderen (wijzigen). De Eerste Kamer is een laatste kans voor de Staten-Generaal om te verhinderen dat een wetsvoorstel kracht van wet krijgt en alle burgers gaat binden. In 1848 verdedigde minister Donker Curtius het voortbestaan van de Eerste Kamer precies zo. De Senaat is er, aldus Donker Curtius, ‘niet om het goede te stichten maar om het kwade te voorkomen’. In dat jaar werd ook bepaald dat voortaan de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen zou worden en de Eerste Kamer indirect, door de leden van Provinciale Staten. Zo is het tot op de dag van vandaag gebleven. Alle wetsvoorstellen worden door beide Kamers behandeld – en hoe ze dat doen, maken ze zelf uit. De Grondwet laat ons Kamerleden daarin volstrekt vrij.
Dat neemt niet weg dat ik het zeer eens ben met al diegenen die vinden dat de Eerste Kamer er goed aan zou doen vooral te kijken naar de deugdelijkheid van wetsvoorstellen en samenhang met andere wetten. Dat zou onze burgers behoeden voor inconsistente wetgeving, waar niemand wat aan heeft. Helaas heeft de Eerste Kamer in de afgelopen jaren – tegen mijn wil - heel wat wetsvoorstellen goedgekeurd hoewel ze slecht in elkaar staken. Ik noem de gammele Zorgverzekeringswet (waar nu de meeste Nederlanders op tegen zijn), de onverantwoorde splitsing van de energiebedrijven (die leidde tot de verkoop van Essent en Nuon, tegen de wil van de meeste mensen in) en – nog dit voorjaar - de met stoom en kokend water door de Senaat gejaagde Crisis- en Herstelwet (die in flagrante strijd is met wettelijk regels over democratische inspraak van onze burgers).
Dat de Eerste Kamer vaker buigt dan goed is voor consistente wetgeving, heeft alles te maken met het politieke karakter ervan. Zoals de Grondwet stelt, vertegenwoordigen beide Kamers der Staten-Generaal de Nederlandse bevolking. Tweede en Eerste Kamer zijn gekozen organen, wier leden langs partijpolitieke lijnen plegen te handelen (ook al zijn ze formeel vrij van ‘last’, art. 67 Grondwet). Indien een wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aangenomen, zit een regering niet te wachten op een dwarsliggende Eerste Kamer. En dus oefent de regering zo nodig zware politieke druk uit op zijn geestverwante senatoren in de Eerste Kamer om een volgens de Senaat niet-deugdelijk en inconsistent wetsvoorstel toch ook aan onze zijde van het Binnenhof aangenomen te krijgen. Een voorbeeld: vorig jaar stemde het CDA in met een omstreden wetsvoorstel over de bewaarplicht van internetgegevens, hoewel haar woordvoerder de meest geharnaste tegenstander van de wet was. Prof. Franken lichtte zijn ommezwaai toe door de Kamer mee te delen dat hij gedwongen was de ‘wetenschappelijke rationaliteit’ in te ruilen voor de ‘politieke opportuniteit’. Hij doelde op de extreem zware politieke druk van zijn partijgenoot, minister Hirsch Ballin van Justitie. Een vergelijkbaar tafereel zag ik dit voorjaar bij de PvdA. Die fractie leek aanvankelijk samen met ons en andere fracties, de vloer aan te gaan vegen met de omstreden ‘tijdelijke ‘ Crisis- en Herstelwet. Maar bij de stemming bleek de politieke druk van de partijleiding alsnog reden voor de PvdA-fractie toch maar akkoord te gaan met deze ernstige aantasting van democratische inspraakrechten.
Kortom: de Eerste Kamer is zo machtig als ze zelf wil en handelt naar eigen goeddunken. Zo heeft onze Grondwet het geregeld. Dat betekent dat een regering die níet kan rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer, op haar vingers kan uittellen dat ze voortdurend in zwaar weer zal komen. Politieke druk is dan immers niet voldoende om een wetsvoorstel in de Senaat aangenomen te krijgen. En dus zal de aard, de inhoud en de consistentie van een wetsvoorstel belangrijker worden. Dat is goed nieuws. Slechte voorstellen kunnen dan gewoon – zoals het hoort – sneuvelen in de Senaat.
Precies daarom zijn de verkiezingen in maart dubbel belangrijk. Iedere uitgebrachte stem is medebepalend, niet alleen de samenstelling van de Provinciale Staten (op zich al belangrijk genoeg) maar ook die van de nieuwe Eerste Kamer - en is daarmee van groot belang op de toekomstige speelruimte van de zittende minderheidsregering. Wie ontevreden is over de wijze waarop de politiek de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen heeft vertaald, kan in maart corrigerend optreden. Dat is een democratisch recht van de eerste orde.
Of dit allemaal ideaal is? De SP is gekend voorstander van het opheffen van het tweekamerstelsel. Eén Staten-Generaal, met één Kamer, is volgens mijn partij voor ons land beter want efficiënter, sneller en transparanter. Maar niet alles gaat zoals wij het willen – de meeste partijen zijn voor een tweekamerstelsel. En als het in de politiek niet gaat zoals het zou moeten, moet het maar zoals het gaat. Democraten horen daar geen probleem mee te hebben. Sinds ik vanaf 2003 onze Eerste Kamerfractie op het Binnenhof leid, is onze vaste gedragslijn dat we voorstellen die politiekinhoudelijk en wetstechnisch deugen goedkeuren - en zo niet, afkeuren. Dat zouden meer fracties moeten doen.