Europese Unie wordt door Grondwet ook militair bondgenootschap
Volgens de regering vertellen de tegenstanders van de Europese Grondwet ‘fabeltjes’ over de militarisering van de Europese Unie. Volgens de regering komt er geen Europees leger, blijft de Nederlandse krijgsmacht gewoon van Nederland en gaan de nationale defensiebegrotingen ook niet omhoog al gevolg van de Europese Grondwet. Maar die grondwet zegt toch echt iets anders, stelt SP-senator Tiny Kox, lid van de parlementaire assemblee van de NAVO.
In art. 41, lid 2 staat: ‘Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid omdat de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie. Dit zal tot een gemeenschappelijke defensie leiden zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit.’ Dus: er komt wél een gemeenschappelijk defensiebeleid en, op het moment dat de Europese Raad daartoe eenparig besluit, óók een Europese defensie. Niet de burgers, niet de nationale parlementen maar de regeringsleiders van de 25 lidstaten gaan daar na aanname van deze grondwet dus over. Nu ‘ja’ zeggen betekent dus vrij baan geven aan deze ontwikkeling. Wie die ontwikkeling niet wil, doet er wijs aan op 1 juni ‘nee’ te zeggen. Geen fabeltje, maar logica.
In art. 41, lid 7 wordt vastgelegd dat de van oorsprong economische Unie nu ook een militair bondgenootschap wordt: ‘Indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, rust op de overige lidstaten de plicht deze lidstaat met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties.’ Wat art. 5 van het NAVO-verdrag is voor de NAVO-lidstaten (een aanval op één is een aanval op allen) wordt art. 41, lid 7 voor de Europese Unie. Daarbovenop is ook in art. 43, lid 1 nog eens een ‘solidariteitsclausule’ opgenomen. Die gelast de Unie en de lidstaten om ‘uit solidariteit gezamenlijk op te treden indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp.’ Verderop legitimeert dit artikel de Unie ‘om alle tot haar beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, te gebruiken om de dreiging van het terrorisme op het grondgebied van de lidstaten te keren’. De Unie maakt op dit punt dus voortaan de dienst uit. Dat weet de Nederlandse regering ook – maar ze verzwijgt het.
In art. 41, lid 1 wordt vastgelegd dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid ‘de Unie voorziet van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt.’ Daarvan kan ‘de Unie gebruikmaken voor missies buiten het grondgebied van de Unie met het oog op vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De uitvoering van deze taken berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.’
De ontwikkeling van de EU tot militair bondgenootschap heeft dus niet alleen betrekking op het eigen grondgebied maar ook op mogelijk militair optreden op de rest van de wereld, zoals ook de NAVO voor zichzelf dat ‘interventierecht’ heeft vastgelegd. Daar is geen woord Chinees bij.
Om de hier voor genoemde pretenties waar te kunnen maken, moeten de militaire vermogens van de lidstaten worden versterkt. Dat wordt geregeld in art. 41, lid 3. Daarin wordt vastgelegd dat lidstaten ‘zich ertoe verbinden hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren. Er wordt een agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening opgericht, dat de operationele behoeften bepaalt, maatregelen bevordert om in die behoeften te voorzien, bijdraagt tot de vaststelling en, in voorkomend geval, tot de uitvoering van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken, deelneemt aan het bepalen van een Europees beleid inzake vermogens en bewapening, en de Raad bijstaat om de verbetering van de militaire vermogens te evalueren.’ De Nederlandse regering kan wel doen alsof er niks verandert op militair gebied, maar de Amerikaanse regering weet wel beter. Daarom volgt Washington met argusogen de ontwikkeling van dit Europees defensieagentschap, bevreesd dat de EU naast de NAVO haar eigen militaire aspiraties te ver laat doorschieten.
Aan alle militaire pretenties zit natuurlijk ook een prijskaartje. De bewering van de regering dat de nationale defensiebegrotingen niet omhoog gaan, staat daarom haaks op de opvattingen van onafhankelijke defensieanalisten en EU- en NAVO-adviseurs. Onder hen Julian Lindley-French, EU- en ex-NAVO-adviseur, die daartoe uitgenodigd, op 14 november 2004 de parlementaire assemblee van de NAVO uitlegde dat het voor uitvoering van de Europese militaire voornemens niet volstaat om geld beter te besteden maar dat het eenvoudigweg ook om méér geld gaat. Volgens hem – en heel wat andere deskundigen - dienen alle EU-lidstaten tenminste 2 procent van hun bruto binnenlands product aan defensie en veiligheid uit te geven, iets waar de meeste EU-landen niet aan voldoen.
Nederland zit op 1,5 procent BBP. Optrekking naar 2% BBP zou dus een stijging van onze defensiebegroting met 33% betekenen. Als we een dergelijke stijging Europees doortrekken dan zou dat leiden tot een groei van het huidige defensiebudget van 150 miljard euro naar 200 miljard euro. (Daarmee zit de EU dan overigens nog steeds ver onder de militaire inspanningen van de Verenigde Staten, die meer dan eens zoveel uitgeven aan bewapening; dat als ontnuchterende mededeling voor degenen die dromen van een min of meer gelijkwaardige militaire positie in de wereld voor de Europese Unie, en dat tegen een prikkie!) De hiervoor genoemde Lindley-French ziet in ieder geval de noodzaak dat de EU-25 50 miljard euro investeren in bewapening om de in de Europese Grondwet genoemde Europese veiligheidsmissies mogelijk te maken, terwijl het onderhouden van dat vermogen volgens hem 100 miljard euro zal vergen (14/11/04, Defensie- en veiligheidscommissie NAVO-assemblee, Venetië).
Als Nederland instemt met de voorliggende Europese Grondwet zullen die EU-lidstaten die wél 2 procent of meer van hun bruto binnenlands product aan defensie besteden (zoals Groot-Brittannië en Turkije), in die grondwet een stevige grond vinden om extra Nederlandse inspanningen op militair gebied te eisen, onder andere in het hiervoor aangehaalde art. 41, lid 3. Dat Nederland in de afgelopen jaren zijn defensiebudget verlaagd heeft, zal voor die landen koren op de molen zijn om te verlangen dat Nederland boter bij de grondwettelijke vis geeft!
Kortom: laat de regering er gewoon voor uitkomen dat de voorgestelde Europese Grondwet ook een stevige militaire component heeft, die leidt tot een Europees defensiebeleid en de weg vrijmaakt voor een Europese defensie – en dat die zaken, logisch genoeg, ook extra geld zullen kosten. Voor wat hoort immers wat. Dat begrijpen alle Nederlanders. Aan hen de keuze of ze die richting opwillen met de Europese Unie en die prijs daarvoor willen betalen. Of juist de gevaren van een dergelijke ontwikkeling onderkennen voor Nederland, Europa en de wereld. Of van mening zijn dat we al dat geld momenteel echt beter kunnen gebruiken. Dáárover hoort het debat te gaan, dat de regering tot nu toe uit de weg gaat.