De verzorgingsstaat houdt ons land bijeen
De verzorgingsstaat is de basis voor de emancipatie van het individu, maar levert ook de bouwstenen voor de samenleving
‘Ben ik toch geen Nederlander? Heb ik geen recht om te leven, welnu, maak mij dan af als een ziek stuk vee.’ Deze opmerkelijke woorden sprak Klaas Ris in 1887 tijdens een parlementaire enquête in de Tweede Kamer over de toestand van de arbeidersklasse - eufemistisch de ‘sociale kwestie’ genoemd. Deze petroleumventer hield de parlementariërs voor dat hij ‘Nederlander’ wilde zijn, bij de samenleving wilde horen. Niet omdat hij migrant was, die moest integreren. Maar omdat hij hard werkte en toch zijn gezin niet kon onderhouden.
Klaas Ris was bekend geworden door de schrijver Multatuli, die zijn lezers in de ‘begroting van een Hollands huisgezin’ de leefsituatie van de familie Ris voorhield. De socialist Domela Nieuwenhuis noemde Multatuli een ‘wegbereider’ van het socialisme in Nederland, omdat hij de elite bekent maakte met groepen in de samenleving waarmee zij tot dan toe geen lotsverbondenheid voelden. Dit gevoel vormde de basis voor radicale hervormingen in de democratie.
Sinds 1848 werd de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen, maar dit kiesrecht was beperkt tot mannen die een bepaalde hoeveelheid belasting betaalden, ongeveer tien procent van de bevolking. Mede door toedoen van schrijvers als Multatuli en socialisten als Domela Nieuwenhuis werd dit kiesrecht geleidelijk uitgebreid, tot in 1918 het algemeen kiesrecht werd ingevoerd. Die democratisering had echter ook een sociaal aspect: tegelijk met de uitbreiding van het kiesrecht werd een begin gemaakt met de opbouw van de verzorgingsstaat.
Afschaffing van kinderarbeid, vastleggen van arbeidsvoorwaarden, bescherming bij ontslag, waren middelen om mensen te beschermen tegen uitbuiting. Steun bij werkloosheid, hulp bij ziekte en een oudedagsvoorziening waren voorwaarden voor een waardig leven. Deze sociale voorzieningen zijn vaak tot stand gekomen op initiatief van arbeiders zelf. Door geld opzij te leggen werden fondsen opgericht voor werklozen, zieken of ouderen. Dit succes werd overgenomen door vakbonden en overheden, die voorzieningen voor iedereen gingen organiseren. Woningcorporaties maakten de bouw van goede huurwoningen mogelijk, openbaar vervoer vergrootte de geografische mobiliteit, toegankelijk onderwijs de sociale mobiliteit.
De verzorgingsstaat is de basis voor de emancipatie van het individu, maar levert ook de bouwstenen voor de samenleving. Georganiseerde solidariteit zorgt ervoor dat groepen mensen van verschillende sociaal-economische achtergrond gemeenschappelijke belangen krijgen. Gezamenlijke voorzieningen versterken het gevoel van gemeenschap.
De opbouw van de verzorgingsstaat werd vergemakkelijkt door het ontstaan van maatschappelijke ‘zuilen’. Vanaf het einde van de negentiende eeuw organiseerden katholieken, protestanten en socialisten eigen politieke partijen, vakbonden, media en verenigingen. Veel socialisten zagen met lede ogen toe hoe christelijke arbeiders kozen voor rooms-katholieke, hervormde of gereformeerde verenigingen. Maar op levensbeschouwelijke gronden ontstond binnen de zuilen ook een gevoel van lotsverbondenheid tussen mensen uit verschillende klassen. In de jaren zeventig kwam geleidelijk een proces op gang van ontzuiling - gestimuleerde door een nieuwe ‘progressieve’ elite. Veel sociaaldemocraten claimden deze individualisering terecht als een succes van de linkse politiek en een kroon op de emancipatie van de arbeiders. Maar de PvdA zette zich niet meer in om nieuwe verbanden te organiseren tussen de klassen. Dat werd pijnlijk duidelijk toen partijleider Wim Kok in 1995 de banden doorbrak met de socialistische beweging en de sociaaldemocraten de ideologische veren afschudde.
Sinds de PvdA afscheid nam van de georganiseerde solidariteit is de tweedeling in de samenleving toegenomen. Een groeiende groep rijken is steeds minder bereid bij te dragen aan gemeenschappelijke voorzieningen. Een groeiende groep armen kan steeds minder een beroep doen op sociale voorzieningen, toegankelijke zorg of toegepast onderwijs. De kloof tussen rijk en arm zet ook onze samenleving onder druk. De toekomst van werkende armen, schoonmakers, postbodes en thuiszorgers, maar ook kleine ondernemers, kleine boeren en kleine zelfstandigen, is steeds minder onze gedeelde zorg.
PvdA-leider Job Cohen kent het werk van Multatuli, ter gelegenheid van het 150 jarig jubileum van de Max Havelaar heeft hij een luisterversie ingesproken. Dit boek heeft destijds het besef van lotsverbonden met mensen in Nederlands-Indie vergroot. In zijn latere werk probeerde Multatuli ook solidariteit te organiseren tussen de verschillende klassen in Nederland. De SP wil juist in crisistijd de sociale zekerheid voor mensen vergroten. De PvdA leek in haar programma dat uitgangspunt te volgen, maar in aanloop naar de verkiezingen brokkelen die beloften steeds meer af.
Socialisten moeten zich teweer stellen tegen verdere afbraak van de verzorgingsstaat. Alleen dan voorkomen we dat over enkele jaren de Tweede Kamer opnieuw een parlementaire enquête moet houden over een nieuwe ‘sociale kwestie’.