Het Innovatieplatform was een politieke mode
Met het einde van het kabinet Balkenende-III houdt ook het Innovatieplatform formeel op te bestaan. Een nieuw kabinet moet besluiten of de organisatie in de volgende regeerperiode zijn werkzaamheden voort mag zetten en zo ja, in welke vorm. Wat is het nut geweest van dit platform en moet er mee door worden gegaan? Ronald van Raak is duidelijk: 'Het Innovatieplatform was een politieke mode'.
Honderd jaar geleden was in Nederland, in vergelijking met andere landen, het aantal studenten wis- en natuurkunde hoog, werd veel onderzoek gedaan en was dit onderzoek van hoog niveau. Historici spreken over deze jaren als een gouden eeuw in de wetenschapsbeoefening in Nederland. Ministers van de afgelopen kabinnetten hebben gedroomd van een nieuwe gouden eeuw. Niet de bloei van de wetenschappen was daarbij het voornaamste doel, maar de bloei van de economie. En dat is hard nodig. Veelvuldig worden vraagtekens gezet bij het innovatieve karakter van de Nederlandse economie. Vergeleken met andere Europese landen besteden we weinig geld aan onderzoek en ontwikkeling en wordt relatief weinig van de aan universiteiten opgedane kennis commercieel rendabel gemaakt. Om de groeiende achterstand in te halen is in 2003 een Innovatieplatform in het leven geroepen, onder leiding van de minister-president.
Dit platform heeft zichzelf de 'missie' meegegeven om de innovatiekracht van de Nederlandse samenleving te versterken en ons land in 2010 koploper te maken in de Europese kenniseconomie. Dit moest worden bereikt door de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en bedrijven te bevorderen en voorstellen te doen voor onderwijsvernieuwing; door het ondernemersklimaat in Nederland te verbeteren, de innovatieve kracht van de publieke sector te vergroten en ons land aantrekkelijker te maken voor internationaal wetenschappelijk talent.
De activiteiten van het Innovatieplatform hebben de gewenste nieuwe gouden eeuw niet dichterbij gebracht. Integendeel: vernieuwingen in het bedrijfsleven en in de publieke sector worden juist beperkt. Bestaande tendenties als minder academische vorming in het hoger onderwijs en een afnemende onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek zijn versterkt. Een innovatieve samenleving is niet mogelijk zonder gemotiveerde mensen. Herstel van de institutionele trots in bedrijven, overheden en scholen is een eerste voorwaarde om bange ondernemers, wantrouwende ambtenaren, gebonden onderzoekers en calculerende studenten te motiveren tot innovatie.
Innovatie: kenniseconomie
Zelden heeft een organisatie in zo'n korte tijd zo'n slechte reputatie gekregen als het Innovatieplatform. Het platform is een politieke mode gebleken. De beleidsdoelstelling om Nederland in 2010 innovatief koploper te maken in Europa zal niet worden verwezenlijkt. Dergelijke politieke ambities hebben een besmet verleden; kijk naar het mislukken van de in 2000 opgestelde Lissabon-agenda. Veel kritiek is er ook op de samenstelling van het platform, dat veel oude gezichten uit de politiek, de publieke sector en het bedrijfsleven bij elkaar heeft gebracht. Toch zijn dit voor mij niet de belangrijkste redenen voor zorg. Wat mij vooral stoort zijn de nauwe opvattingen van het Innovatieplatform. Als gesproken wordt over innovatie, dan wordt dat vaak gedaan in relatie met commerciële termen.
Het louter commerciële karakter van innovatie komt ook tot uitdrukking in de definitie die wordt gehanteerd door de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, die innovatie omschrijft als 'het met succes naar de markt brengen van nieuwe, verbeterde, of meer concurrerende producten, processen, diensten of organisatievormen.' Terecht merkt de Adviesraad op dat innovatie niet hetzelfde is als inventie, of het bedenken van iets nieuws. Door deze definitie te kiezen worden veel problemen uit de weg gegaan, zoals de vraag hoe in een samenleving de te vermarkten vernieuwingen het beste tot stand worden gebracht. En de vraag of economische groei wel alleen zaligmakend is en waarom bijvoorbeeld niet gekozen wordt voor duurzame ontwikkeling. Vragen over de democratische zeggenschap over de investeringen in innovaties blijven al helemaal buiten beeld.
Bange ondernemers
Nederland is een land van ondernemers. Een 'ondernemend' iemand is een man of vrouw met durf, die bereid is om verantwoordelijkheid en risico's te nemen.
Ondernemingszin kan een belangrijke voorwaarde zijn voor innovatie. Het Nederlandse bedrijfsleven is in doorsnee weinig innovatief en deze achterstand wordt niet gecompenseerd door de overheid. Eén van de doelstellingen van het Innovatieplatform was om de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en bedrijven te bevorderen, in de hoop op deze manier de groei van de economie te kunnen stimuleren. Het platform heeft daartoe vier zogenoemde 'sleutelgebieden' geselecteerd, die extra ondersteuning moeten krijgen van de overheid.
Economen hadden veel kritiek op deze en andere subsidievoorstellen van het Innovatieplatform. De voorstellen getuigen van een keuze voor steun aan de winnaars. Achterliggende idee is dat de economie de meeste baat heeft bij versterking van de krachtigste onderdelen. Dat subsidie wordt gegeven aan de meest veelbelovende bedrijven lijkt op het eerste gezicht een investering in succes. Maar als deze sectoren zo succesvol zijn, waarom is dan overheidssteun noodzakelijk? De vraag moet zijn hoe we ondernemers in Nederland zélf aan het ondernemen krijgen. Hoe kunnen we managers er toe aanzetten om zich in te zetten voor de duurzame ontwikkeling van hun onderneming?
Wantrouwende ambtenaren
Ook bij de meeste overheden ontbreekt een innovatieve cultuur. Ambtenaren worden zelden uitgenodigd om risico's te nemen en vertonen vaak risicomijdend gedrag. Bovendien is er veel wantrouwen tussen overheden onderling. Dit wantrouwen zegt op zich nog niets over het vermogen tot innovatie, maar doet wel vermoeden dat de bereidheid laag is om de verantwoordelijkheid te nemen tot veranderingen. Het Innovatieplatform was niet het eerste initiatief van de rijksoverheid dat tot doel heeft om vernieuwingen te bevorderen. Innovatie was ook één van de doelstellingen van de politiek van verzelfstandiging, privatisering en deregulering, zoals die door de kabinetten van Lubbers en Kok is gevoerd en nog steeds uitgangspunten is van het beleid van de kabinetten van Balkenende.
Door het overnemen van organisatiemodellen uit het bedrijfsleven in publieke sectoren, door vormen van concurrentie en prestatiebeloning, zouden vernieuwingen bevorderd worden. In veel gevallen heeft de politiek van liberalisering de innovatieve kracht van publieke diensten juist beperkt. Hoe kunnen we er voor zorgen dat werkers in de publieke sector bereid zijn om verbeteringen ter hand te nemen? Daarvoor is trots nodig in de eigen instelling en vertrouwen in de mensen met wie je moet samenwerken. Het invoeren van nog meer marktwerking, met de onderliggende moraal van individualisme en concurrentie, staat de ontwikkeling van een dergelijke institutionele moraal in de weg.
Gebonden onderzoekers
Het uitblijven van ondernemerschap bij bedrijven en overheidsorganisaties heeft geleid tot een roep om meer ondernemingszin bij universiteiten. Vernieuwend onderzoek is alleen mogelijk als onderzoek onafhankelijk en de uitwisseling van informatie vrij is. Het heeft geen zin om onderzoek te doen als de uitkomsten van tevoren vaststaan en als de resultaten niet met anderen kunnen worden gedeeld. Weinig politici en ondernemers zullen deze uitgangspunten niet onderschrijven. Toch bedreigt juist hun bemoeienis de academische vrijheid.
Ook in het universitaire onderzoek heeft de markt haar intrede gedaan. Een toenemend aandeel van het academisch onderzoek wordt gedaan in opdracht van bedrijven en overheden. Tevens is er sprake van een toename van het aantal bijzonder hoogleraren, die vaak ook inhoudelijk nauwe banden onderhouden met hun subsidieverleners. Het binnenhalen van externe opdrachten is een steeds belangrijker criterium waarop hoogleraren worden afgerekend. Marktgericht onderzoek staat in een steeds groter aanzien. Toch is juist het doen van fundamenteel onderzoek een belangrijk punt waarop universiteiten zich onderscheiden van hogescholen en kennisinstellingen bij overheden en bedrijven.
Sommige universiteiten erkennen dat de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek extra moet worden beschermd en hebben gedragscodes opgesteld. De vereniging van Nederlandse universiteiten (VSNU) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) hebben gedragscodes opgesteld, waarin eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid zijn geformuleerd. Een goede ontwikkeling, maar zij tot op heden zonder sancties en zullen niet kunnen voorkomen dat onderzoek inhoudelijk wordt gestuurd of voortijdig wordt gestopt.
Of dat uitkomsten niet worden gepubliceerd. Behalve een formalisering van de academische regels is een versterking nodig van de academische onafhankelijkheid. Onderzoekers die door opdrachtgevers onder druk worden gezet, moeten kunnen rekenen op steun van hun vakgroep en universiteit. Tot op heden laten universiteiten zich de wet voorschrijven door overheid en bedrijfsleven, zonder een uitgesproken visie te tonen op hun eigen positie in de kennissamenleving.
Calculerende studenten
Het Innovatieplatform heeft voorgesteld om universitaire opleidingen beter af te stemmen op de wensen en noden van het bedrijfsleven. Dat goed onderwijs van groot belang is voor een innovatieve samenleving zullen weinig mensen betwisten. De vraag is wat voor soort onderwijs jongeren nodig hebben om op te kunnen groeien tot kritische en creatieve burgers. Wat betreft het vmbo is het grote probleem dat veel jongeren zonder diploma de school verlaten en geen serieuze kans meer hebben op een baan. Het vmbo, bij uitstek een schoolvorm die tegemoet kan komen aan de maatschappelijke behoefte aan vakmensen, weet in de huidige vorm leerlingen niet te motiveren.
De bama-structuur heeft het wetenschappelijke gehalte van het universitair onderwijs uitgehold; veel studenten volstaan met een meer beroepsgerichte bacheloropleiding en weinig studenten kunnen in de praktijk deelnemen aan de tweejarige onderzoeksmasters. Ook het tekort aan geld is een probleem; gaten in het onderwijsbudget worden opgevuld met tijdelijk aangestelde aio's, die een steeds groter deel van het onderwijs verzorgen. Concurrentie tussen instellingen leidt tot een wildgroei aan studies. Calculerende studenten hebben een voorkeur voor 'makkelijke' vakken. Extra investeringen leveren geld op, maar er is meer nodig. Zoals institutionele trots. Waarom pikken leraren het dat jongeren zonder diploma de school verlaten? Waarom staat het doen van commercieel interessant onderzoek in veel hoger aanzien dan het geven van intellectueel relevante colleges? Alleen de scholen en universiteiten kunnen jongeren een mentaliteit van innovatie bijbrengen, door hen op hun eigen niveau kritische onderzoeksvaardigheden te leren en te laten zien hoe leuk het is om onderzoek te doen.
Motivatie: institutionele trots
Een politicus die een innovatieve samenleving bepleit, moet nadenken over een maatschappij waarin mensen het aandurven om te ondernemen. Waar managers oog durven hebben voor de duurzame toekomst van de instelling of onderneming waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen. En een samenleving waar ambtenaren en werkers in de publieke sector bereid zijn om verbeteringen ter hand te nemen. Daarvoor is trots nodig met de eigen instelling. Het neoliberale beleid van meer markt en minder overheid, dat onder meer tot doel had om door concurrentie en prestatiebeloning vernieuwingen af te dwingen, heeft deze institutionele moraal in veel gevallen uitgehold.
Een verdere overvoering van onderwijs en onderzoek door de weinig innovatieve waarden van de markt lijkt me geen goede bijdrage aan een kennissamenleving. Wetenschap en onderwijs kunnen middelen zijn tot economische ontwikkeling, door de ontwikkeling van nieuwe technologieën en productieprocessen, door mensen te prikkelen tot creativiteit en door een betere organisatie van de samenleving. Op het moment echter dat scholen en universiteiten zélf winst moeten maken wordt deze profijtelijkheid ondermijnd. Vooral hier is institutionele trots nodig en moet een dam worden opgeworpen voor de vrijheid van onderwijs en onderzoek, tegen de belangen van ondernemers en politici.
Een nieuwe gouden eeuw in de economie vereist een afscheid van het neoliberale marktdenken dat het beleid de afgelopen decennia heeft gedomineerd. Individualisme, concurrentiestreven en winstmaximalisatie hebben mede het ontstaan van bange ondernemers, wantrouwende ambtenaren, gebonden onderzoekers en calculerende studenten in de hand gewerkt en staat de motivatie van mensen om te vernieuwen in de weg. Marktdenken heeft de innovatieve kracht van onze samenleving aangetast. Breken met dit geloof is een eerste voorwaarde voor een creatieve kennissamenleving.