Politieke partijen veel te gul voor zichzelf
Als de Eerste Kamer komende dinsdag instemt met een nieuwe wet op de partijenfinanciering worden de subsidies aan politieke partijen met 50 procent verhoogd, van 10 miljoen naar 15 miljoen euro. De belangrijkste reden voor de subsidieverhogingen zijn de tekorten van politieke partijen. Daarop hebben partijen echter niet het alleenrecht. Veel gesubsidieerde instellingen zitten krap bij kas, maar worden desondanks gekort.
In 1972 kregen politieke partijen voor het eerst een bescheiden subsidie, voor wetenschappelijk onderzoek. Tijdens de algemene beschouwingen in 1973 vreesde Hans Wiegel voor een nieuwe trend: 'Wij voelen er niets voor, dat politieke partijen bij stukjes en beetjes - want zo'n eerste subsidie is natuurlijk een begin - afhankelijk worden gemaakt van de overheid'. Wiegel had het goed gezien. In 1975 volgden subsidies voor de scholing van partijleden, in 1981 voor de jongerenorganisaties en in 1990 voor internationale activiteiten. Periodiek werden de bedragen fors verhoogd, in 1999 met 20 procent. In 2002 werden de subsidies zelfs verdubbeld. Nu wordt opnieuw een verhoging voorgesteld.
Evenals andere gesubsidieerde instellingen zouden ook politieke partijen moeten aangeven waarom zij meer geld nodig hebben. Hoe gaan zij bijvoorbeeld meer mensen enthousiasmeren voor de politiek? Dat dit mogelijk is bewijst de SP, die haar ledental sinds 1995 heeft verdrievoudigd, van ruim 15.000 tot bijna 45.000.
In het verleden hebben politieke partijen onvoldoende rekenschap afgelegd voor de subsidieverhogingen die zij zichzelf hebben gegeven. Nu wordt opnieuw meer geld gevraagd, maar onvoldoende aangegeven wat partijen daarmee gaan doen. De politieke partijen zijn veel te gul voor zichzelf. Als partijen in tijden van bezuinigingen hun eigen inkomsten zo fors willen verhogen, moeten zij op zijn minst aangeven hoe zij met dit geld ook beter willen presteren. Pas dan moet blijken of zij daadwerkelijk meer subsidie verdienen.