Energiebedrijven dienen publiek te blijven
Het Rijk maakt een eind aan het privatiseren van staatsbedrijven. Dit moet ook gelden voor de strategisch belangrijke water- en energiebedrijven, stelt SP-kamerlid Paulus Jansen.
Minister van Financiën Bos kondigde recent aan dat er een einde komt aan de privatisering van Staatsbedrijven. Een opmerkelijke ontwikkeling, temeer omdat er onder Paars en Balkenende dusdanig geprivatiseerd is, dat er niet al te veel meer over is van ons nationale tafelzilver. Bos constateert terecht dat je bij strategisch belangrijke bedrijfstakken soms beter kan sturen via (actief) aandeelhouderschap dan via wet- en regelgeving.
Jammer genoeg beperkt de minister van Financiën zich in zijn nota staatsdeelnemingen tot de participaties van de rijksoverheid. Ook lagere overheden zijn echter aandeelhouder in strategisch belangrijke bedrijven, in het bijzonder de drinkwater- en energiesector. De participaties in de energiesector zijn bij uitstek van strategisch belang. Sinds de liberalisering van de energiemarkt aan het begin van deze eeuw zijn wildwest-praktijken aan de orde van de dag. Bedrijven die vroeger met elkaar samenwerkten jagen nu op elkaars klanten.
Overheidsmonopolisten uit andere EU-landen eisen op hoge toon het openbreken van de Nederlandse markt. En juist op dit moment begint onze sok met spaargeld, de gasbel van Slochteren, leeg te raken en worden we snel afhankelijker van import van gas uit Rusland, Noord-Afrika en de Golfstaten.
Een betrouwbare en betaalbare energievoorziening is een vitale schakel in de Nederlandse economie, zeker nu we ons voorbereiden om op grote schaal te gaan overschakelen van fossiele naar duurzame energie.
Op dit moment zijn er vier grote publieke energiebedrijven: Essent, NUON, Eneco en Delta. Samen hebben ze 27.500 FTE personeel in dienst en hebben ze een balanstotaal van 25 miljard euro. Hun omzet bedroeg in 2006 bijna 18 miljard euro en gezamenlijk keerden ze hun aandeelhouders 1,3 miljard euro aan dividend uit. Dat zijn indrukwekkende cijfers: het economisch belang van de vier energiebedrijven is bijvoorbeeld een stuk groter dan dat van de Nederlandse Spoorwegen, de grootste staatsdeelneming.
De minister van Financiën moet samen met zijn collega van Economische Zaken snel een standpunt innemen over bedrijven die eigendom zijn van lagere overheden. Allereerst vanwege het nationale strategische belang. Alle argumenten die Bos aanvoert om een pas op de plaats te maken met de privatiseringen gelden ook, misschien nog wel in sterkere mate, voor genoemde energiebedrijven. Bovendien is er door het van kracht worden van de Splitsingswet een reële kans op privatiseringen in de energiesector. Deze wet regelt de ontvlechting van het eigendom van de regionale gas- en elektriciteitsnetten en de overige handels- en productieactiviteiten bij energiebedrijven. De vier grote publieke energiebedrijven bezitten samen 98% van de regionale distributienetten. De distributienetten moeten na de splitsing in publieke handen blijven, maar de handels- en productietak mag geprivatiseerd worden.
Als voormalig lid van provinciale staten Utrecht en gemeenteraad Utrecht heb ik het vermoeden dat veel gemeenten en provincies de aandrang niet zullen kunnen weerstaan om hun tafelzilver te gelde te maken. Een belangrijke reden daarvoor is het versnipperd aandeelhouderschap. In het verleden was de democratische controle redelijk goed geregeld. Door de fusiegolf in de jaren tachtig en negentig is dat veranderd. Per bedrijf hebben vele tientallen gemeenten en één of meer provincies aandelen. De zeggenschap van de afzonderlijke aandeelhouders is daardoor zeer beperkt. Daarom focussen de gemeenten en provincies zich steeds meer op het binnen halen van zoveel mogelijk dividend, in plaats van zich als publieke belangenbehartiger zorgen te maken over een maatschappelijk verantwoorde koers van het bedrijf.
Er is een groot belang gemoeid bij het behouden van de vier handels-/productiebedrijven voor de publieke sector. Zij kunnen in de geliberaliseerde markt tegenwicht bieden aan puur commercieel opererende aanbieders, die vooral oog hebben voor de bottomline in het financiële jaarverslag en zich dus minder gelegen laten liggen aan maatschappelijke functies als energiebesparing, verduurzaming en consumentenbescherming.
Er is wel werk aan de winkel om de publieke controle via activistisch aandeelhouderschap te bevorderen. Allereerst moeten de aandelen per bedrijf geconcentreerd worden bij een of hooguit enkele overheden. De overdracht van aandelen is een transactie tussen overheden. Een vestzak-broekzak operatie dus, al gaat het om veel geld. Gezien de schaal van de energiebedrijven zou het logisch zijn het aandeelhouderschap te concentreren bij de provincies. Om te voorkomen dat die provincies toch weer teveel gaan letten op hun financieel profijt, zou de winstafdracht van de publieke bedrijven wettelijk beperkt moeten worden tot een rentevergoeding over de geïnvesteerde bedragen. Die bedragen zijn overigens maar een fractie van het totale eigen vermogen van 13 miljard euro, omdat het grootste deel van dit kapitaal is opgebouwd uit de kasstroom.
Het ligt verder voor de hand dat de vier publieke bedrijven elkaar niet gaan beconcurreren, géén dure reclamecampagnes voeren om bij elkaar klanten weg te kapen en gaan samenwerken bij de inkoop van fossiele brandstoffen. Zo hebben de Nederlandse klanten straks in iedere regio de keuze tussen een degelijk, betaalbaar publiek energiebedrijf naast de commerciële jongens van het snelle geld. Met name de positie van huishoudens en het midden- en kleinbedrijf zal hierdoor versterkt worden.
Minister Bos heeft met zijn nota staatsdeelnemingen een verstandige koerswijziging ingezet. Hopelijk schrijft hij snel het laatste hoofdstuk over de energiebedrijven.