opinie
Krista van Velzen:

Bij het drugsbeleid telt het effect, niet de ideologie

Burgemeesters roepen Nederland op zich internationaal hard te maken voor een effectief drugsbeleid. Nederland moet innovatief en toonaangevend zijn in de komende discussies in de VN over een nieuw internationaal drugsbeleid, vinden drie burgemeesters en twee Kamerleden.

De Tweede Kamer wijdt morgen een debat aan het drugsbeleid. In juni 1998 had de Nederlandse regering samen met andere lidstaten zich voorgenomen om de productie van en de handel in drugs te elimineren of in elk geval drastisch te verminderen. Ook moest de vraag naar drugs sterk worden teruggedrongen. Deze maand wordt in Wenen de balans opgemaakt om vervolgens in 2009 een nieuwe politieke verklaring aan te nemen voor het toekomstig drugsbeleid.

En waarvoor gaat Nederland zich hard maken? De regering spreekt tot nu toe geen oordeel uit over de bereikte resultaten in de afgelopen tien jaar. Is de illegale drugsmarkt in 2008 geëlimineerd of drastisch teruggedrongen? Een retorische vraag. De regering stelt dat de bereikte resultaten in de afgelopen tien jaar zullen moeten uitwijzen in welke mate de actieplannen zullen moeten worden aangepast. “Matregelen moeten worden geformuleerd op basis van de best mogelijke evidentie van effectiviteit”. Een belangrijke stellingname! Het betekent dat niet louter ideologische en (partij)politieke uitgangspunten het beleid moeten bepalen, maar gekeken moet worden naar wat daadwerkelijk werkt en tot resultaten leidt.

Het VN debat is van cruciaal belang voor het toekomstig drugsbeleid. Nederland is -samen met 183 landen- partij bij de drie internationale verdragen over drugs en moet zijn beleid op die afspraken af stemmen. In deze periode hebben landen de kans om duidelijk te maken welk beleid ze willen voeren en welke aanpassingen daarvoor nodig zijn. Nederland is een erg belangrijke speler op dit toneel. Er is internationaal kritiek op een aantal keuzes van Nederland, maar ook veel waardering voor de innovatieve elementen in ons drugsbeleid. De Nederlands bijdrage aan het komende internationale debat zou in ieder geval de twee volgende punten moeten inhouden.

Ten eerste heeft Nederland durven experimenteren met medische en sociale hulpverlening aan verslaafden, verstrekking van methadon, gebruikersruimten, spuitomruil en heroïne verstrekking. Allemaal maatregelen die werken en tot resultaten leiden en daarom door steeds meer landen worden overgenomen. Sommige landen zijn Nederland inmiddels voorbijgestreefd door niet het beleid van gedogen te volgen, maar wettelijke regelingen te treffen en dus explicietere keuzes te maken. Duitsland heeft bijvoorbeeld een wet over de gebruikersruimten en is in de afrondingsfase van een discussie over een wet voor de verstrekking van heroïne. Het is tijd dat op wereldniveau deze praktijken van therapie en beperking van de schade (harm reduction) tot de kern van het beleid gaan behoren. Sommige landen en de ICBN (het orgaan van de VN dat toeziet op de uitvoering van de verdragen – het International Narcotics Control Board) stellen dat deze innovatieve praktijken deels in strijd zijn met de internationale verdragen. In 2009 moet dit punt ook op het niveau van de VN worden geregeld. Terecht benadrukte Minister Koenders ter gelegenheid van Wereldsaidsdag “de noodzaak van Harm Reduction en de noodzaak van een actieve drugsdiplomatie door Nederland”. Het is nu meer dan ooit noodzakelijk dat Nederland op dit punt leiderschap toont.

Een tweede punt betreft het cannabis beleid. Na 30 jaar praktijk met gedogen wordt door iedereen erkend dat dit beleid inconsistent en ongeloofwaardig is. Het moet effectiever en er moet hierover een internationaal debat op gang gebracht worden. In december j.l. is er een resolutie opgesteld waarin de ondertekenaars de regering vragen met voorstellen te komen die in het kader van de zogeheten UNGASS-evaluatie van de Verenigde Naties aan de orde gesteld kunnen worden.

Vertrekpunt voor deze oproep is de constatering dat het huidige internationale verdragsregime een consistent en geloofwaardig nationaal beleid in de weg staat. Dit slaat niet alleen op Nederland, cannabis wordt immers overal geproduceerd en verhandeld en wordt door meer dan 170 miljoen mensen in de wereld gebruikt.

In het enkelvoudig verdrag over drugs van 1961 is de bepaling opgenomen dat het gebruik van cannabis voor andere dan medische en wetenschappelijke doeleinden binnen 25 jaar beëindigd moest worden. Wij zijn nu bijna een halve eeuw verder en de illusie dat strafrechtelijke vervolging de markt onder controle zou krijgen is vervlogen. De bestuurlijke en justitiële last blijft enorm en het ontbreekt de overheid aan beleidsinstrumenten om kwaliteit en THC-gehalte te controleren ten behoeve van de volksgezondheid.

Een groot aantal rapporten, onderzoeken, resoluties en moties in verschillende landen hebben verandering van het beleid bepleit. Ze zijn echter afgewezen, net als voorstellen hier voor een regeling voor de ‘achterdeur’, vanwege de strijdigheid met de internationale verdragen.

Van de regering wordt niet meer gevraagd dan “op basis van de best mogelijke evidentie van effectiviteit” een debat te ondersteunen en te faciliteren en het onderwerp tezamen met andere landen op de internationale agenda te zetten.

Betrokken SP'ers