Nederland naïef in strijd tegen walvissenvangst
De Internationale Walvisvaart Commissie komt deze en komende week bijeen in Zuid-Korea. Net als Groot-Brittannië, Australië en Nieuw-Zeeland moet Nederland oppositie voeren tegen landen die het verbod op de walvisjacht ondermijnen.
Sinds in 1986 het verbod op commerciele walvisjacht van kracht werd zijn er wereldwijd meer dan 25.000 walvissen gedood. De jacht door de Noren is momenteel m volle gang. Dit jaar zullen zij ongeveer 800 dwergvinvissen doden. Japanse jagers zijn net terug van Antarctica waar ze 440 dwergvinvissen hebben afgeslacht. Binnenkort gaan ze jagen op 320 dwergvinvissen en andere soorten in de Stille Oceaan.
Dit jaar zullen er ondanks het internationale verbod ruim 1500 walvissen sterven door een harpoen. Sinds 1992 doden de walvisjagende landen ieder jaar steeds meer walvissen, terwijl herstel van het walvisbestand juist zo belangrijk is voor hun overleving in de vervuilde wereldzeeën. De walvis wordt nog steeds bedreigd en een verbod op de vangst blijft hard nodig.
De recente hervatting van de jacht door IJsland heeft tot veel verzet geleid bij voorstanders van 'whale watching' omdat zo het walvistoeris-me wordt bedreigd. Ook Nieuw-Zeeland verzet zich om deze reden tegen de walvisvangst door Japan. Walvis-toerisme is voor de bevolking van arme én rijke landen veel lucratiever dan jagen.
De jacht bedreigt het voortbestaan van de walvis en het walvistoerisme. Daarnaast worden walvissen ook nog eens op wrede wijze gedood. De Japanners, Noren en IJslanders proberen deze wreedheden te verhullen. Het spaarzame inzicht dat ze geven, leert dat bij de Noren een op de vijf dieren niet direct wordt gedood. Bij de Japanners treft dat lot maar liefst meer dan de helft van de walvissen.
De doodstrijd van een walvis met een harpoengat in het lijf kan anderhalf uur duren. Algemeen wordt aangenomen dat een aantal walvissen nog leeft als ze aan boord in stukken wordt gesneden.
Er zijn twee regelingen die proberen de walvisvangst te stoppen: het verbod op de commerciële vangst door de Internationale Walvisvaart Commissie (TWC) en het zogenaamde Ci-tes-verdrag. Dit laatste verbiedt onder andere de internationale handel in walvisproducten. Beide verdragen zijn met elkaar verbonden.
Zolang de commerciële jacht op walvissen verboden is, is ook de internationale handel in de producten van de dieren taboe. Maar trekt de IWC het verbod in, dan tikken de dominostenen door en gaat bij Cites het licht op groen. Zo wordt er een nieuwe markt gecreëerd voor walvisproducten en zullen landen als Canada, Indonesië en de Filippijnen de commerciële jachtvelden betreden.
De Nederlandse regering ziet de oplossing in een beheersplan dat onder meer bepaalt hoeveel walvissen geschoten kunnen worden. Nederland denkt dat een quotum tot gevolg zal hebben dat Japan, Noorwegen en IJsland weer naar de IWC zullen luisteren en daardoor minder walvissen doden.
Te denken dat het beheersplan deze landen wel tot beperking brengt, is bijzonder naïef. Bovendien zouden door het vervallen van het Cites-verbod meer landen de jacht kunnen hervatten. Het nu voorgestelde beheersplan doet ook niets om het welzijn van de walvis te beschermen. Over de wreedheid van de walvisjacht wordt amper gesproken.
Nederland dreigt Japan, Noorwegen en IJsland een dienst te bewijzen met verstrekkende gevolgen. Ondertussen wordt de Nederlandse bevolking in de waan gelaten dat de regering strijdt voor de bescherming van walvissen. Als Nederland echt aan de bescherming van walvissen hecht, dan zou het juist tegen de legalisering van de misdadige walvisjacht moeten zijn.