NedCar en de globalisering
De duizenden arbeiders die werken bij NedCar en bij de toeleveringsbedrijven van de autofabriek vrezen binnen enkele jaren – zo’n duizend mensen al heel snel – hun baan te verliezen. Niemand lijkt greep te hebben op de ontwikkelingen. De werknemers worden met de dag wanhopiger. Vorige week demonstreerden 1500 van hen in Den Haag. Ze willen actie van de regering. Maar wat moet die actie behelzen?
De fabriek in Born – welkom in Limburg na de sluiting van de mijnen – produceerde eerst de DAF. DAF-personenauto werd onderdeel van het Zweedse VOLVO. Weer later werden Daimler en Mitsubishi de opdrachtgevers. Daimler stopt nu definitief met de productie van de Smart, en de Japanners willen over ‘n paar jaar niet verder met de Colt. Of er een nieuw model naar Born komt is twijfelachtig.
De liberale globalisering maakt dat wezenlijke beslissingen voor arbeiders, zoals werken of niet werken, genomen worden door anonieme kapitaalbezitters elders, meestal ver weg. Zij voelen geen enkele verbondenheid met hun arbeiders. Sociale verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld voor het toch al zo door werkloosheid geteisterde Limburg, speelt bij hun afwegingen geen enkele rol. Maximale winst op korte termijn is de enige drijfveer. De inmiddels ‘bekeerde’ econoom en consultant John Perkins beschrijft in zijn boek Confessions of an Economic Hit Man hoe het bedrijfsleven de politiek en democratie in haar greep heeft. In de NRC schreef hij onlangs: “De nieuwe wereldorde wordt gedomineerd door het internationale bedrijfsleven. Van de 100 grootste economieën ter wereld zijn er 52 bedrijven, geen landen; 47 daarvan zijn Amerikaanse bedrijven. Zij hebben 25 procent van de rijkdommen van de wereld weten te sluizen naar 5 procent van de wereldbevolking – de VS. Minder dan 1 procent van die bevolking – de mensen aan de top van de pyramide – bezit een groter deel van de Amerikaanse economische middelen dan de onderste 90 procent.” Hij hekelt het ondemocratische en asociale karakter van wat hij noemt de corporatocracy, de almacht van het bedrijfsleven. “Ze betalen steeds minder belasting en toezicht dulden ze niet.”
De toename van de economische – en daarmee politieke – macht van het internationale bedrijfsleven is een steeds groter probleem voor alle democratieën ter wereld. Hun macht is zó groot dat ze regeringen kunnen maken en breken. We hebben dat onder andere gezien bij de crises in Zuidoost Azië halverwege de jaren negentig en in Latijns Amerika een paar jaar later. Ze spelen wereldwijd arbeiders tegen elkaar uit en de revenuën stromen vanzelfsprekend in hun richting. Een antwoord op deze groeiende, ongecontroleerde en ééndimensionaal gerichte macht is nog niet zo makkelijk te formuleren, immers het zijn de kapitaalverschaffers die bepalen waar geïnvesteerd wordt, en dus waar gewerkt wordt en economische groei kan worden gerealiseerd.
Het lot van de arbeiders van NedCar ligt in handen van mensen die we niet kennen. Zij kennen ons ook niet. Er is geen lotsverbondenheid. De structurele overproductie – niet alleen in de autofabricage – maakt dat arbeiders nooit zeker zijn van hun werk. Ze kennen steeds minder bestaanszekerheid, ook vanwege de uitholling van de sociale zekerheid. Mitsubishi heeft aangegeven wel te willen praten met de politiek, een gesprek met de minister-president heeft inmiddels plaatsgevonden. Men wil kijken of (financiële) overheidssteun (in welke vorm dan ook) uitkomst kan bieden. De vraag is dan natuurlijk: “Hoeveel? Waarom NedCar wel en andere bedrijven niet? Tot wanneer? Tegen welke voorwaarden? En, mag het wel van de EU?” Natuurlijk moet de regering alles doen om voor vervangende werkgelegenheid te zorgen voor de gedupeerde arbeiders van NedCar. En, zeker, misschien is België met autofabrieken in Gent en Genk een voorbeeld voor ons. En, ja, we moeten door middel van goed onderwijs, innovatie en specifieke, technologische kenniscentra kijken hoe we aantrekkelijk blijven voor investeerders. Maar ondertussen zijn we in ons land wel veel industrie kwijt geraakt: De productie van schoenen en textiel; de fabricage van vliegtuigen, schepen en rollend materieel; tapijten en ‘lampen’; en nog veel meer. Het is onontkoombaar dat we omwille van de werkgelegenheid en onze macro-economische kracht een nieuwe industriepolitiek gaan voeren. De liberale globalisering versterkt alleen de macht van de internationale ondernemingen, niet de kracht van nationale economieën. Omdat de winnaars van vandaag de verliezers van morgen (kunnen) zijn moet het mogelijk zijn om internationaal afspraken te maken tussen landen – binnen Europa én daarbuiten – om het tegen elkaar uitspelen te kunnen stoppen. Zonder een nieuwe, internationale industriepolitiek gebaseerd op solidariteit en duurzaamheid zullen de volkeren hier en daar een speelbal van de corporatocracy blijven. De overheden zullen steevast aan het kortste eind trekken. De eisen die door buitenlandse investeerders worden gesteld worden steeds brutaler: geen milieu-eisen, lagere belasting, harder en langer werken… Het chantagemiddel? De werkgelegenheid, de welvaart, de vooruitgang.
Het antwoord? Niet het opheffen van de marktwerking en de concurrentie binnen de private sector, maar wel het internationaal definiëren van de randvoorwaarden waarbinnen men kan opereren en winst maken. Dat doen we al door middel van wetten en algemeen verbindend verklaarde CAO’s; wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Maar de randvoorwaarden moeten stringenter. Van de overheid mag verwacht worden dat ze maatschappelijk verantwoord regeert, van ‘het kapitaal’ mag verwacht worden dat men maatschappelijk verantwoord onderneemt. Wanneer de overheid zorgt voor een goede infrastructuur, scholing en gezondheidszorg mag van de ondernemers verwacht worden dat ze daar aan meebetalen. En het opmerkelijke is dat de meesten daar geen bezwaar tegen hebben mits wat voor hen geldt ook voor de concurrent geldt: een gelijk speelveld dus.
Het zal niet eenvoudig zijn om na de democratisering van de burgerrechten en de politiek ook de economie te democratiseren. Maar er rest ons niets anders dan te (blijven) proberen dat wel tot stand te brengen: op straffe van het op termijn laten eroderen van die burgerrechten en de zuiverheid en onafhankelijkheid van de politiek.