Hoog tijd voor ontmaskering van de neoliberale globalisering
Redevoering van SP-voorzitter Jan Marijnissen op een conferentie over globalisering op 15 en 16 oktober 1998 in Brussel, georganiseerd door de Zweedse Vänsterpartiet.
Dezer dagen wordt pijnlijk duidelijk wat de gevolgen zijn van het neo-liberale denken op wereldschaal en dan speciaal met betrekking tot het vrije ongecontroleerde kapitaalverkeer. Het "speculatieve roofdierkapitalisme", zoals Helmut Schmidt dat noemt, vaagt hele economieën weg en laat volkeren in ellende en armoede achter. Het enige positieve van deze ontwikkeling is dat het dogma van het vrijemarktdenken steeds meer weerstand oproept.
Het neoliberalisme presenteert zichzelf graag als een belofte. De belofte, dat als ontwikkelingslanden hun toch al flinterdunne sociale vangnet nog verder zouden afbreken, hun markten en kapitaalverkeer zouden liberaliseren, dat economische groei en welvaart dan vanzelf zullen komen.
De werkelijkheid is dat de wereldwijde economische groei is afgenomen sinds het neoliberalisme begin jaren tachtig de wereld overspoelde. In de jaren vijftig, zestig, en zeventig groeide de wereldeconomie gemiddelde met zo'n vier procent per jaar. In de jaren tachtig en negentig, de hoogtijdagen van het neoliberalisme, daalde dit tot drie, respectievelijk twee procent per jaar.
Nu weten u en ik dat economische groei één ding is, maar als deze groei ook nog oneerlijk wordt verdeeld, dan schieten wij er ook weinig mee op. Welnu, neoliberalisme heeft ons niet alleen een lagere economische groei bezorgd, maar ook een grotere ongelijkheid. Dit hebben we kunnen zien in bijna alle geïndustrialiseerde landen. In mijn land, onder andere bekend geworden van het zogenaamde Poldermodel, neemt de inkomensongelijkheid sinds 1983 weer toe. Volgens een onderzoek in alle landen van de EU plus Zwitserland en Noorwegen, neemt de kloof tussen de best betaalde en de slechtst betaalde werknemer nergens zo snel toe als in Nederland. En het is niet voor niets dat mijn partij de strijd heeft aangebonden tegen de groeiende tweedeling in de maatschappij. Tweedeling overigens, niet alleen op het punt van inkomen en vermogen, maar ook als het gaat om toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en zelfs het recht.
En dan spreek ik alleen nog over ontwikkelde landen, want helaas zijn de bevolkingen van de ontwikkelingslanden de grootse slachtoffers van de het neoliberalisme. En wat wij ook vaak vergeten: daar woont het overgrote deel van de wereldbevolking. In 1965 was het gemiddelde inkomen van de landen van de G7 twintig keer zo groot als dat van de armste zeven landen, in 1995 was dit toegenomen tot 39 keer. Maar er is niet alleen sprake van relatieve verarming. In Latijns Amerika was het gemiddeld inkomen in 1993 vijf procent lager dan in 1980. In 1994 werd in de "Tequilacrisis" de Mexicaanse munt, de Peso, met vele miljarden aan IMF-steun gered. Maar de gemiddeld Mexicaan was nog altijd slechter af dan in 1980. Ook in Noord-Afrika, de Sub-Sahara, en het Midden-Oosten dalen de reële inkomens. Alleen in sommige Aziatische economieën was het gelukt om aan te sluiten bij de inkomensgroei van het Westen of de kloof zelfs te verkleinen.
Deze Aziatische Tijgers (de term begint een beetje komisch te worden) waren hét argument geworden van instellingen als het IMF en de Wereldbank om aan te tonen dat het neoliberalisme werkt. Deze landen vormden het bewijs dat globalisering kon leiden tot convergentie van inkomens en economieën naar westers niveau. Maar veel van deze landen voerden juist een beleid dat op een aantal punten heel anders was dan dat van de wonderrecepten van het IMF, zoals een sterke overheid en het opwerpen van importbeperkingen en kapitaalrestricties. Korea en Thailand liberaliseerden hun kapitaalrekening pas in 1995 onder druk van de OECD, waarmee een kiem voor de huidige crisis werd gelegd. Maar ondanks deze verschillen met het grijsgedraaide plaatje van neoliberale oplossingen, identificeerde de "Washington consensus" (het neoliberalisme) zich maar al te graag met deze landen om aan te tonen dat "kapitalisme werkt". De laatste anderhalf jaar wordt steeds duidelijker dat het neoliberalisme een ideologie is en zeker geen "road to prosperity", zoals men ons wil doen geloven.
Globalisering is een onderdeel van deze ideologie. Het is deels een ideologisch luchtkasteel, en deels een door politici gecreëerde realiteit. Het is een mythe dat de internationale handel steeds belangrijker aan het worden is. In 1976 kwam maar 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit gedaald tot 4,5 procent. De concurrentie uit de lage-lonenlanden, die dagelijks wordt gebruikt om vakbonden in de geïndustrialiseerde landen te intimideren, is dus niet toegenomen, maar verminderd. Alleen binnen de Europese Unie groeien de onderlinge handel en investeringen. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats in de VS (het gebied van NAFTA) en Japan en de ASEAN-landen. Om die reden kan beter gesproken worden van regionalisering dan van globalisering. Inmiddels is wel een realiteit dat het financiële kapitaal volledig geïnternationaliseerd is. Dat betekent uiteraard niet dat de miljarden nu binnenstromen in de ontwikkelingslanden; het overgrote deel komt nog steeds in de ontwikkelde landen terecht. Maar het betekent wel dat de onderlinge concurrentie tussen ontwikkelde landen, in Europa vooral tussen lidstaten, is toegenomen. Het internationale "flitskapitaal" in speculatieve beleggingen is explosief toegenomen. Deze markt, in feite niet meer dan een vorm van veredeld gokken, bedroeg in 1979 "slechts" 75 miljard dollar per dag, maar was in 1994 al gestegen tot meer 1200 miljard dollar per dag. Politici doen het vaak voorkomen of de internationalisering van het financiële kapitaal een logisch gevolg was van de technologische ontwikkeling van de laatste twintig jaar. Moderne communicatiemiddelen zoals e-mail en Internet zouden aan de wieg gestaan hebben van de financiële globalisering waardoor het kapitaal in een paar milliseconden van de ene kant naar de andere kant van de aardbol flitst. Voor het speculatief kapitaal is de wereld inderdaad een global village. Maar de technologische ontwikkeling is niet de oorzaak van deze globalisering, zij heeft het op z'n hoogst mogelijk gemaakt. Politici zijn verantwoordelijk voor deze ontwikkeling, zij hebben sinds het einde van de jaren zeventig stelselmatig de regulering op het internationale kapitaalverkeer ontmanteld. Het is nu bijna ondenkbaar, maar de VS was pas in 1974 het eerste land dat zijn kapitaalverkeer liberaliseerde. Nadat in Engeland Thatcher aan de macht was gekomen, volgde dit land in 1979. Niet lang daarna volgde bijna alle andere geïndustrialiseerde landen waaronder Duitsland en (na druk van de VS) Japan. Vrij kapitaalverkeer, de creatie van het internationale spook van het flitskapitaal, het zijn dus allemaal producten van neoliberalisme dat onze planeet sinds begin jaren tachtig teistert.
Tegelijk met de deregulering van de kapitaalmarkt, is ook de internationale goederenhandel steeds verder geliberaliseerd. In 1986 begonnen ruim honderd landen op een GATT-bijeenkomst in Uruguay aan een overlegronde die uiteindelijk moest leiden tot de definitieve oprichting van een Wereld Handelsorganisatie. Hoe verder de onderhandelingen vorderden, hoe meer ze werden gedomineerd door de rijke westerse landen. De Nederlandse regering zegt daar zelf over: "In het eindspel hebben vooral de EG en de VS de hoofdrol gespeeld vanwege hun economische en politieke gewicht." In 1994 werden de onderhandelingen in het Marokkaanse Marrakech afgerond. Gezien de overheersende neoliberale invloed in zowel Europa als de Verenigde Staten is de uitkomst van de onderhandelingen geen verrassing: bestaande handelsbelemmeringen zullen zoveel mogelijk worden geslecht, tariefmuren worden afgebroken en het intellectueel eigendomsrecht zal met harde hand worden opgelegd. Dit is met name in het belang van rijke westerse landen die in het bezit zijn van de overgrote meerderheid van octrooien en patenten. Verder worden de mogelijkheden van nationale overheden om een eigen economisch beleid te voeren drastisch beperkt. Het nieuwste fenomeen uit de koker van de rijke landen is het MAI, het multilaterale akkoord inzake investeringen. Het MAI had een kroonjuweel moeten worden voor de globalisatie en het neoliberaal gedachtengoed; een wereldwijde regeling voor investeringen of zoals Renato Ruggerio, directeur van de WTO, het stelde: "We schrijven de grondwet voor een wereldomvattende economie." Over het MAI is intensief onderhandeld binnen de OESO, de club van de rijkste 29 industrielanden ter wereld. En als de rijkste landen de "grondwet" schrijven, belooft dat niet veel goeds voor de arme en ontwikkelingslanden. Nationale belemmeringen ten aanzien van buitenlandse investeringen dienen opgeheven te worden. Behalve politie en leger dienen alle andere sectoren open te staan voor buitenlandse investeringen. Dus ook de collectieve sector. Landen mogen geen voorwaarden stellen aan de prestaties van ondernemingen die zich in het land vestigen. Tevens mag er geen regelgeving worden ingevoerd die in strijd is met het MAI. Die "grondwet" is dus een regelrechte inbreuk op de soevereiniteit van de landen. Het maakt de bescherming van de eigen economie onmogelijk. En in het algemeen zal de publieke sector bij invoering van het MAI wederom aan autonomie inboeten ten gunste van de markt. Het MAI geeft investeerders vooral rechten en staten vooral plichten.
Het is meer dan ooit tijd om de neoliberale ideologie te ontmaskeren en het centraal stellen van onze eigen, op mensen, niet markten, gerichte ideeën.
Tot zover mijn analyse. Nu heeft u ook recht op de contouren van een alternatief.
De winstvoet is sinds 1980 gestegen. Door de liberalisering van het internationale kapitaalverkeer heeft dit voor het eerst in de geschiedenis van het kapitalisme niet geleid tot een hogere economische groei. In de EU steeg het kapitaalinkomen bijvoorbeeld van bijna 31 procent van het BNP in de periode 1970-1979 tot meer dan 34 procent in de periode 1980-1995. De investeringen als aandeel van het BNP daalden tegelijkertijd van 23 tot 20 procent van het BNP. De winsten verdwijnen voornamelijk in de speculatieve sector zonder dat wij er iets mee opschieten. Internationale herregulering van het kapitaalverkeer moet dus deel uitmaken van een alternatief voor globalisering. Daarom moet een eerste stap in ieder geval bestaan uit het invoeren van een transactiebelasting, een zogenaamde Tobin-tax, om het financieel kapitaal af te romen en investeringen in productieve doeleinden te stimuleren. De opbrengsten kunnen gebruikt worden om de enorme armoede in de ontwikkelingslanden te bestrijden. Ten tweede moet herregulering van het kapitaalverkeer bestaan uit het opnieuw opwerpen van kapitaalrestricties, om het plotseling wegstromen van grote hoeveelheden kapitaal te voorkomen. Het herinvoeren van kapitaalrestricties moet niet alleen in de ontwikkelingslanden gebeuren, maar ook in de lidstaten van de Europese Unie. Met het afschaffen van de onderlinge wisselkoersen terwijl er tegelijkertijd sprake is van arbeidsimmobiliteit, dreigen de lonen het slachtoffer te worden van fluctuaties in de economische groei, door het plotseling verschuiven van kapitaalstromen. Dit is zelfs onder traditionele economen een volstrekt logische gedachte: als arbeid immobiel is, moet kapitaal dat ook zijn, de zogenaamde theory of second-best. Een volgend ingrediënt voor een wereldwijde tegenstrategie is het teruggeven van het recht van ontwikkelingslanden op een eigen economische ontwikkelingsstrategie. Organisaties als het IMF, de OECD en de Wereldbank moeten ophouden met het opdringen van hun door eigenbelang ingegeven neoliberale receptuur van vrijhandel en vrij kapitaalverkeer. Ontwikkelingslanden moeten het recht krijgen om hun markten af te schermen voor westerse producten, zodat zij de tijd krijgen industrieën op te bouwen met interne en externe schaalvoordelen en de nodige ervaring op te doen om te concurreren op de wereldmarkt (learning-by-doing). Ontwikkelde landen moeten aan de andere kant ophouden hun markten af te schermen voor ontwikkelingslanden. En ten slotte zou de internationale vakbeweging een offensief moeten inzetten om de internationale armoede en inkomensongelijkheid te bestrijden. We moeten de race to the bottom die nu plaatsvindt op het gebied van lonen en arbeidsvoorwaarden veranderen in een race to the top. Behulpzaam daarbij zou kunnen zijn iets wat ik een solidariteitsheffing zou willen noemen. We zien nu dat landen zich een oneerlijk concurrentievoordeel verschaffen door middel van het beknibbelen op lonen, sociale zekerheid en milieumaatregelen. Om dat oneigenlijke voordeel te elimineren, zou je bij de grens een tax moeten heffen. Probleem zijn dan de ontwikkelingslanden, want we willen juist dat zij een volledig vrije toegang krijgen tot onze markten. Daarom moet die tax gerelateerd worden aan het Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking van het exporterende land.
Ik heb hier een aantal ingrediënten genoemd voor een alternatief voor de neoliberale ideologie. Zo'n tegenstrategie is niet makkelijk. Het kapitaal is tot nu toe veel internationaler georganiseerd dan de werkende wereldbevolking. Toch is een gecoördineerd arbeidsoffensief dringend noodzakelijk. Ook het afbreken van de internationale regulering op het kapitaalverkeer is veel gemakkelijker dan het weer opbouwen ervan. Maar als we er allemaal aan werken vanuit onze eigen plaats en onze eigen situatie en waar mogelijk in samenwerking met anderen, dan gloort er toch nog licht aan het eind van deze eeuw.