Regering moet niet bang zijn voor de waarheid
De teleurstelling van de Eerste Kamer over de beantwoording van ruim honderd vragen over de Irakoorlog door de regering en de jongste onthullingen over de ambtelijke adviezen in NRC Handelsblad kunnen de opmaat zijn naar een parlementaire enquête. Na de beantwoording van de vragen tekent zich in de Senaat een meerderheid af voor een parlementair onderzoek. En ook in de Tweede Kamer gaan er steeds meer stemmen op om een dergelijke enquête te houden nu gebleken is dat er tegenstrijdige adviezen waren omtrent het volkenrechtelijke aspect van de Nederlandse steun aan de Brits-Amerikaanse aanval. De veranderende houding van het parlement is kenmerkend voor de steeds breder wordende consensus dat dit onderwerp nader onderzoek verdient. Ook oud-informateur Wijffels en vijf voormalige ministers van Buitenlandse Zaken hebben onlangs te kennen gegeven dat ook zij voor een dergelijk onderzoek naar de Nederlandse besluitvorming zijn.
Alleen de Nederlandse regering lijkt voet bij stuk te houden. In de beantwoording op de vragen van de Eerste Kamer stelde zij zich op het standpunt dat er al genoeg over het onderwerp gewisseld is en dat het ook niet nodig is om de informatie op basis waarvan de regering tot haar besluiten is gekomen, naar buiten te brengen. Daarmee bevindt zij zich steeds meer in een maatschappelijk isolement. En ook internationaal is het standpunt van Nederlandse regering nog steeds opmerkelijk, zowel in de argumentatie om de oorlog tegen Irak te steunen als in haar weigerachtigheid dieper in te gaan op de inhoudelijke afwegingen die achter het verlenen van politieke steun aan de deze oorlog zitten.
Een dergelijke houding is echter in een volwassen parlementaire democratie niet vol te houden. Als één van de initiatiefnemers op dit onderwerp heb ik me stevig in de dossiers verdiept en na de laatste antwoorden van de regering blijven er belangrijke vragen onbeantwoord. Laat ik hier een tweetal voorbeelden noemen. Allereerst is er de vraag naar het volkenrechtelijke aspect van de inval in Irak. De Nederlandse regering was en is van mening dat de bestaande resoluties tegen Irak voldoende grondslag boden om het land binnen te mogen vallen. Daarmee ging zij in tegen de heersende opvatting van internationaal rechtsgeleerden en van een oud-Secretaris Generaal van de Verenigde Naties Kofi Annan. Zij zijn van mening dat er een nieuwe resolutie noodzakelijk was voordat Irak gelegitimeerd kon worden aangevallen. Deze vraag is des te nijpender nu ook gebleken is er op het ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende visies op dit vraagstuk bestonden. Voor de positie van Nederland ten opzichte van het internationaal recht is het cruciaal te weten hoe die afweging is gemaakt. Zolang de regering hierover geen openheid geeft, blijft het ook onmogelijk om de deugdelijkheid van deze argumentatie te toetsen.
Daarnaast is er nog steeds veel onduidelijk met betrekking tot de verhoudingen tussen Nederland en haar bondgenoten in aanloop naar de oorlog. Uit onderzoek in de Verenigde Staten is geconcludeerd dat de beslissing om Irak binnen te vallen al in januari 2003 viel. De Nederlandse regering houdt echter vol dat zij van mening is dat alle opties tot in maart 2003 open waren en dat dit ook gold voor de bondgenoten. Dat is een tegenstrijdigheid, die toch nader verklaard moet worden. Heeft de regering-Bush Nederland verkeerd ingelicht of is er iets anders aan de hand? Het Nederlandse parlement heeft ook hier recht op helderheid.
Al deze en andere vragen geven aan dat er meer dan vijf jaar na het begin van de oorlog nog steeds veel onduidelijk is rond het Nederlandse besluitvormingsproces. Zolang deze onduidelijkheid blijft voortbestaan, zal het dossier de regering-Balkenende blijven achtervolgen. Als het klopt wat premier Balkenende zegt, namelijk dat de regering niets te verwijten valt, dan is Balkenende zelf ook gebaat bij een onderzoek. De regering moet niet bang zijn voor de waarheid en het parlement moet haar verantwoordelijkheid nu echt nemen.