De Commissie Davids en wat we over Irak nog moeten weten
Begin september liet de commissie Davids weten meer tijd nodig te hebben om met haar bevindingen over de Nederlandse betrokkenheid rond de oorlog tegen Irak te komen. Het kost de commissie meer tijd om alle openbare en vertrouwelijke, deels nieuwe, informatie te bestuderen en er hebben zich diverse klokkenluiders gemeld die nog gehoord moeten worden.
De behoefte aan extra tijd haalt de eerdere stellingname van premier Balkenende dat alles al bekend zou zijn, hard onderuit. Dat is alvast één resultaat van het onderzoek dat we nu eind van dit jaar of uiterlijk begin volgend jaar mogen verwachten. Hoewel de oorlog nu al meer dan een half decennium begon, blijven er nieuwe gegevens opduiken die om nadere uitleg vragen. Het onderwerp laat de Nederlandse politiek dan ook niet los. En dat is goed, want besluiten om ons land in een oorlog te betrekken behoren tot de meest ingrijpende beslissingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Nederlandse parlement en de media de verrichtingen van de commissie Davids nauwlettend volgen. Verschaft deze commissie de ontbrekende informatie waardoor de Nederlandse politiek het besluitvormingsproces kan reconstrueren en lessen kan trekken voor de toekomst? Om deze vraag van een zinnig antwoord te voorzien, is het goed helder te hebben wat we nu precies van de commissie Davids willen weten. Wat zijn nu het soort vragen dat meer dan vijf jaar onbeantwoord is gebleven en welke kennis hebben wij op dit moment over deze vragen?
Dit artikel behandelt drie thema’s waarop op dit moment – voorzichtig gezegd - nog onvoldoende duidelijkheid is. Allereerst is er de relatie tussen de oorlog en het volkenrecht. De Nederlandse regering is van mening dat de oorlog tegen Irak een afdoende volkenrechtelijk mandaat had. Deze positie is echter omstreden en er lijken meer experts te zijn die het met de regering oneens zijn dan dat er deskundigen zijn die de regering op dit onderwerp steunen. Ten tweede is er nog veel onduidelijk over hoe Nederland zich destijds opgesteld heeft ten opzichte van haar bondgenoten. De regering heeft altijd aangegeven haar uiterste best te hebben gedaan om een oorlog te voorkomen, maar wat nu precies de inspanningen zijn geweest, is niet helder. Ook weten we niet of ons land goed geïnformeerd is door onze bondgenoten. Ten slotte zijn er nog vragen over hoe de inlichtingendiensten in aanloop naar de oorlog hebben gefunctioneerd. Wie verzon de massavernietigingswapens, die Irak niet bleek te hebben? Zaten alle veiligheidsdiensten ernaast of werd hun informatie verdraaid of genegeerd en wat moeten we daaruit leren?
De oorlog tegen Irak en het volkenrecht Eén van de belangrijkste vragen die de commissie Davids zal moeten beantwoorden heeft betrekking op het volkenrechtelijke aspect van de inval in Irak. De oorlog tegen Irak heeft van het begin af aan veel kritiek gekregen omdat er een duidelijk mandaat van de Verenigde Naties ontbrak. Weliswaar had de Veiligheidsraad Irak diverse malen veroordeeld vanwege het niet meewerken met de wapeninspecteurs, die ervoor moesten zorgen dat het land geen chemische en biologische wapens meer zou produceren, maar het was zeer de vraag of deze resoluties een gewapende inval in het land zouden toestaan. Al in de aanloop naar de oorlog hadden diverse Nederlandse volkenrechtdeskundigen en ook Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, laten weten dat een dergelijk inval niet op een internationaal rechtelijke basis kon rekenen . De Nederlandse regering was en is echter van mening dat de bestaande resoluties tegen Irak voldoende grondslag boden om het land binnen te mogen vallen. De Nederlandse steun voor de oorlog tegen Irak was het gevolg van het feit dat Saddam Hoessein weigerde, conform hetgeen geëist werd in de resoluties van de VN Veiligheidsraad, aan te tonen dat hij niet meer over die massavernietigingswapens beschikte.
Juist omdat het internationaal recht niet eenduidig is, is het van belang om in ieder geval helderheid te hebben in de manier waarop de Nederlandse regering tot haar afweging komt. Op dit moment is dit echter nog steeds in nevelen gehuld en het zou goed zijn wanneer de commissie Davids hier duidelijkheid in zou brengen. Dan kunnen er eventueel ook lessen getrokken worden als het gaat om toekomstige VN-resoluties en kan Nederland bedragen aan helderder en eenduidiger volkenrecht. Deze vraag is des te nijpender nu gebleken is dat er op het ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende visies op dit vraagstuk bestonden. Zoals het NRC Handelsblad begin 2009 wist te achterhalen, bestaat er een memorandum waarin betoogd wordt dat het Nederlandse standpunt inzake Irak volkenrechtelijk niet houdbaar zou zijn . Dit memorandum wekt daarnaast de indruk dat er op het ministerie nooit een onafhankelijke afweging is gemaakt. Een dergelijke gang van zaken is ongehoord in een democratie en het zal dan ook duidelijk moeten worden op welke wijze het Nederlandse standpunt tot stand is gekomen en of het daadwerkelijk zo is dat volkenrechtelijke adviezen op bestelling geleverd zijn. In hoeverre hebben we in het besluitvormingsproces te maken gehad met een tunnelvisie, waarin bewindspersonen alleen maar één visie hoorden en waarbij de argumenten van de tegenpartij nooit bekend werden gemaakt? Dergelijke processen kunnen in de toekomst heel goed nog een keer voorkomen. We leven in een gevaarlijke wereld. Het is goed om hieruit lering te trekken en procedures zo te organiseren dat hoor- en wederhoor ook daadwerkelijk plaatsvinden.
De relatie tussen Nederland en haar bondgenoten Naast het volkenrechtelijk mandaat roept ook de relatie van Nederland met haar bondgenoten, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië vragen op. Toen de spanningen rond Irak eind 2002, begin 2003 opliepen zou Nederland volgens de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Jaap de Hoop Scheffer gekend worden in het besluitvormingsproces van de Verenigde Staten. Of dit echter ook gebeurd is en hoe dat nu precies in zijn werk gegaan is, is tot nu toe onduidelijk. Sterker nog, de gang van zaken roept veel vragen op. Zo is er het onderzoek dat de Amerikaanse journalist Bob Woodward deed naar het Amerikaanse besluitvormingsproces rond de oorlog tegen Irak. Woodward, die zijn sporen lang en breed verdiend heeft in het beruchte Watergate-schandaal, sprak na de oorlog met tal van Amerikaanse beleidsmakers, inclusief gezaghebbende ministers zoals Donald Rumsfeld. Zijn boek State of Denial. Bush at War geeft een diepgaand inzicht in hoe de Verenigde Staten tot hun besluit kwamen . Een dergelijk onderzoek is in Nederland nog niet gedaan, maar een aantal bevindingen van Woodward lijken op gespannen voet te staan met datgene dat wij nu wel weten over het Nederlandse besluitvormingsproces.
Woodward stelt in zijn boek dat het Amerikaanse besluit om Irak aan te vallen op 13 januari 2003 definitief was. Deze kennis staat op gespannen voet met de beweringen van de Nederlandse regering dat alle opties tot in maart 2003 open waren en dat dit ook gold voor de bondgenoten. Sterker nog, op 19 februari 2003 verklaarde de minister van Defensie Henk Kamp in de Tweede Kamer dat “noch de VS, noch de internationale gemeenschap bezig… met oorlogsvoorbereiding [is].” Toen de Eerste Kamer de regering op dit punt ondervroeg, stelde de regering dat zij pas op 17 maart zeker wist dat de Verenigde Staten haar plannen om Irak aan te vallen door zou zetten. Dat is meer dan twee maanden nadat volgens Woodward het besluit genomen werd. Daarmee bestaat er een spanning tussen de informatie van de regering en de informatie uit andere bronnen en het zou zijn wanneer hier meer helderheid in zou ontstaan. Is de Nederlandse regering tijdig geïnformeerd over de plannen van de VS en is zij adequaat met deze informatie omgegaan?
Nederland en de inlichtingendiensten Een derde vraag die op beantwoording wacht, is de rol die de inlichtingendiensten hebben gespeeld in de totstandkoming van het Nederlandse besluit. Het is duidelijk dat de Nederlandse geheime dienst er, net zoals vele andere inlichtingendiensten in de wereld, naast zat wat betreft het gevaar dat er Saddam Hoessein voor de rest van de wereld vertegenwoordigde. Het lijkt voer voor cynici: Saddam Hoessein werd ten onrechte beticht een gevaar voor de wereld te zijn, terwijl het feit dat hij een gigantisch gevaar was voor zijn eigen volk, op geen enkel moment reden voor de internationale gemeenschap was om in te grijpen. Om in de toekomst tot betere besluitvorming te kunnen komen, is het van belang om vast te stellen hoe het kon gebeuren dat ook de Nederlandse diensten er in de aanloop van de oorlog zo naast zaten. Was dat daadwerkelijk zo dat de Nederlandse AIVD de rapporten van buitenlandse diensten overschreef en zo de Nederlandse regering op het verkeerde been zette, zoals de Telegraaf op basis van haar onderzoek beweert? En klopt de conclusie van NRC-journalist Joost Oranje dat sommige uitspraken van Nederlandse bewindslieden minder genuanceerd waren dan de bevindingen van de MIVD en ook dat de dienst regelmatig tot genuanceerdere conclusies kwam dan de Amerikaanse en Britse politieke leiders presenteerden? Of heeft Balkenende gelijk als hij stelt dat alle informatie altijd “zorgvuldig getoetst en gewogen is”? In beide gevallen is er echter alle reden om nog eens te kijken naar hoe de AIVD en andere diensten tot hun conclusies kwamen en hoe dit proces in de toekomst te verbeteren is.
Dat buitenlandse inlichtingen een grote rol speelden in de rapporten van de Nederlandse inlichtingendiensten is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Nederland is immers een klein land en niet in staat om op elk terrein en over elk land zelfstandig diepgaand onderzoek te doen, zeker als het gaat om informatie die door andere landen het liefst geheim wordt gehouden. Maar deze afhankelijkheid van buitenlandse informatie mag natuurlijk geen reden zijn om deze informatie niet kritisch tegen het licht te houden. Wat duidelijk is geworden uit onderzoeken in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten is dat de veiligheidsdiensten daar in het Irak-dossier regelmatig – soms bewust, soms onbewust - steken hebben laten vallen. Ook voor de Nederlandse context is een dergelijke analyse van groot belang. Goed functionerende veiligheidsdiensten, die met betrouwbare analyses komen en zich niet laten leiden door foutieve informatie van anderen zijn onontbeerlijk. Slecht functionerende diensten zijn een ramp. De oorlog tegen Irak leert ons dat op dit terrein serieuze vooruitgang geboekt zal moeten worden. Ook daarom is het van het grootste belang dat de commissie-Davids helder in kaart brengt wat er verkeerd is gegaan en hoe deze fouten in de toekomst verkomen kunnen worden.
Tot besluit Naast deze drie thema’s zijn er ook nog andere terreinen waarop op dit moment nog de nodige vragen overgebleven zijn. Eén van de geruchten die hardnekkig door blijft zeuren, is dat de Nederlandse steun aan de oorlog tegen Irak samenhangt met de kandidatuur van Jaap de Hoop Scheffer als Secretaris-Generaal van de NAVO. Daarnaast lijkt ook het verhaal dat Nederland niet alleen politieke steun zou hebben verleend aan de oorlog, maar ook daadwerkelijk aan militaire operaties zou hebben meegedaan, lastig te ontzenuwen.
Het is goed dat er met de commissie Davids meer helderheid komt in het Irak-dossier. Dat de commissie daar meer tijd voor nodig heeft, is aanvaardbaar. Kwaliteit moet voor snelheid gaan. De commissie staat voor de moeilijke opgave om helderheid te creëren in een dossier waarvan de deksel de afgelopen jaren niet of nauwelijks mocht worden opgelicht. Het is goed dat de commissie haar werk serieus neemt en zoveel mogelijk informatie boven tafel weet te halen. Informatie waarmee we ook bovenstaande vragen kunnen beantwoorden. Want pas dan kan de Nederlandse politiek en het Nederlandse publiek aan een tweede belangrijke stap beginnen: het trekken van lessen. Kennis nemen van wat er in het verleden is gebeurd, is niet voldoende. Het gaat erom klaar te zijn voor de toekomst. In een onzekere en vaak gevaarlijke wereld is het leren van wat er in het verleden gebeurd is, geen luxe maar barre noodzaak.