De Europese aanbesteding pakt in Nederland uit als ramp, en de EU wil het erger maken
In NRC van 4 mei trekken wethouders uit Rotterdam aan de bel over de verplichting om lokale zorg Europees aan te besteden. Hun belangrijkste klachten over de aanbestedingswet zijn, dat buitenlandse zorgondernemers de lokale kennis missen, en dat de verplichting een enorme bureaucratische belasting oplevert. De mensen van de praktijk willen af van de verplichte aanbesteding. Ondertussen werkt de Europese Unie gestaag verder aan een dienstenverdrag dat de problemen alleen maar erger maakt.
De bedoeling van openbare aanbesteding is voorkomen dat bestuurders onderhands klussen aanbesteden aan bevriende ondernemers. Maar in de praktijk loopt die nobele bedoeling gierend uit de klauw. CDA-wethouder Hugo de Jonge vraagt zich terecht af: “wiens belang zijn wij hier eigenlijk aan het dienen?” Die van de burger is al lang niet meer in beeld. De belangen van grote ondernemers daarentegen zijn de enige doorslaggevende factor geworden.
Sinds 2012 onderhandelt de Europese Unie met 22 landen uit vijf continenten over een dienstenverdrag genaamd TiSA (“Trade in Services Agreement”). De onderhandelaars streven ernaar om vrijwel alle diensten aan te bieden aan niet alleen de 28 landen van de Europese Unie, maar aan alle 22 partners. Dat wil zeggen: dierenartsenpraktijken uit Taiwan, banken uit IJsland en — briljant idee! — belastingadviseurs uit Panama.
De enige principiële uitzondering die de onderhandelaars gemaakt hebben, zijn diensten die te maken hebben met openbare veiligheid. Een Japanse soldaat of een Israëlische politieagent hoeven we dus niet op onze straten te verwachten, maar de lijst met diensten die wel worden opengesteld voor buitenlandse aanbieders, is lang. Niet alleen de lokale zorg, waar de Rotterdamse wethouders zich terecht zorgen om maken, wordt opengesteld, maar ook de ziekenhuiszorg en het ambulancevervoer. Nota bene: dat laatste is nu in veel gevallen nog een semipublieke dienst, waar de veiligheidsregio over gaat. Wat te doen wanneer de buitenlandse investeerder failliet gaat?
Behalve een groot deel van de zorg wordt ook het particulier onderwijs in de etalage gezet, wat de deur openzet naar dure Zwitserse of Amerikaanse privé opleidingen voor rijkeluiskinderen. De post, het vervoer over water en zelfs de tandartszorg moeten eraan geloven, maar ook financiële en juridische dienstverlening worden opengesteld. En het ergste is nog dat Nederland — anders dan veel andere landen — op vrijwel geen enkel vlak uitzonderingen bedingt. Geen diploma wordt er gevraagd, zelfs een registratie als officieel erkende gezondheidswerker is niet nodig. Wethouders van Nederland, maak je borst maar nat.
Ik werp de vraag van wethouder De Jonge nog maar eens op: wiens belang zijn wij hier eigenlijk aan het dienen? De enige reden die een buitenlandse zorgondernemer, een onderwijsondernemer of een ambulanceondernemer heeft om diensten aan te bieden in het buitenland, is omdat hij er winst denkt te kunnen maken. Zet zo’n ondernemer eens af tegen mensen zoals Jos de Blok van Buurtzorg. De Blok is niet uit op winst maar op het leveren van degelijk werk waar de patiënt goed mee geholpen is, en waar de zorgmedewerker een bevredigende baan mee heeft die ook nog eens fatsoenlijk betaald wordt.
Ik hoop dat Adriaan Visser en Hugo de Jonge hun D66- en CDA-collega’s aan de formatietafel op het hart drukken om niet in de valkuil te trappen dat meer marktwerking goed voor ons is. Als Europese aanbesteding al een ramp is, dan is TiSA een catastrofe. Laten we onszelf daarvoor in hemelsnaam behoeden.
Deze opinie verscheen eerder op Joop.nl.