Meer melk mag, minder mest moet
Enige tijd geleden stemde de Eerste Kamer in met het verlengen van de regeling van het mestoverschot in Nederland. Liefst 24.000 rundveehouderijen (ongeveer tweederde van het totaal) zullen gebruik maken van een coulante houding van de Europese Commissie. Pas in 2015 moet voldaan zijn aan de normen die gesteld zijn om te voldoen aan de Europese milieunormen: niet meer dan 170 kilo stikstofmest op een hectare en evenwichtsbemesting voor fosfaat. Dat wil zeggen: er wordt dan niet méér fosfaat opgebracht dan het gewas onttrekt.
Het Ministerie van LNV heeft een actieprogramma opgesteld, op basis waarvan deze normen gehaald zouden kunnen worden. Dit was een voorwaarde voor de Europese Commissie om de ‘derogatie’ (de term voor de uitzonderingspositie) te verlenen. In dit programma worden onder andere de toegestane hoeveelheden fosfaat in mest per jaar teruggebracht, afhankelijk van de fosfaatrijkdom van de bodem. Dit geldt met name voor bouwland, waar het risico van uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater hoger is dan op grasland. Verder worden de periodes waarin mest mag worden uitgereden bekort. Ook de manieren waarop de mest wordt toegediend worden gereguleerd, terwijl de boer moet aantonen over voldoende mestopslagcapaciteit te beschikken. Op dit moment dient een rundveehouder de helft van zijn mest toe op het eigen grasland en gaat ongeveer een kwart naar de akkerbouw. Zo’n 15% gaat het land uit. Om dichterbij de normen te komen stimuleert het ministerie allerlei vormen van innovatie, zoals mestverwerking en gebruik van voer met minder nutriënten. Dit verloopt via een convenant, waarin bijvoorbeeld de diervoederindustrie en de Stichting Natuur en Milieu samenwerken.
Ondertussen is het Europese systeem van melkquotering beëindigd. Het Centrum voor Landbouw en Milieu berekende dat in 2020 een productietoename van melk van ongeveer 20% valt te verwachten. De mestproductie stijgt uiteraard mee. De Rabobank en het slachtbedrijf VION komen in een andere studie voor 2015 op een niet-plaatsbaar mestoverschot van 26 miljoen ton stikstof en 14 miljoen ton fosfaat, tegen respectievelijk 6 en 4 miljoen ton op dit moment. Het loslaten van de productiebeheersing gaat lijnrecht in tegen de milieudoelstellingen. Beide komen ook nog eens uit de koker van de Europese Commissie, waar men blijkbaar faliekant langs elkaar heen werkt. De raad van State waarschuwde het Ministerie van LNV hiervoor in zijn advisering rondom de derogatie, maar het ministerie antwoordde dat alles goed zou komen. Je hoeft niet slim te zijn om te zien dat dit niet gaat werken. De minister spreekt vertrouwen uit in de innovatiekracht van de veehouderijsector en dat is te prijzen, maar in feite geeft ze twee volslagen tegengestelde signalen af. Voor de ondernemer biedt dit geen enkel houvast: je mag uitbreiden, je produceert dan nog meer mest, maar je hebt nu al problemen om die kwijt te raken, en straks neemt de akkerbouwer niets meer af omdat de normen voor bouwland strenger worden.
Er is één optie die minister Verburg niet wenst te bekijken. Die is ook de eenvoudigste: namelijk het houden van minder dieren. De andere grote fracties in de Eerste Kamer voelden hier niets voor, zelfs niet voor het doorrekenen van de effecten op milieu en boereninkomen. Vraag tien mensen op straat wat de oplossing is en ze zullen zeggen: minder dieren houden. Dit klinkt onsympathiek naar de sector, maar in een fase waarin zoveel bedrijven de poort sluiten, heeft het juist zin om deze optie te bestuderen.
Stel: je hebt een bedrijf met 50 koeien en je buurman, met evenveel land en ook 50 koeien stopt ermee. Dan moet het toch mogelijk zijn dat je de zaak bij de buurman overneemt en doorgaat met minder dan 100 koeien? Je productiekosten dalen namelijk bij een dergelijke schaalvergroting. En het betere milieumanagement zou beloond kunnen worden als maatschappelijke dienst. We zien immers nog steeds die koeien zomers graag rondlopen in de wei en daarnaast zorgt de boer ervoor dat er minder waterzuiveringskosten hoeven te worden gemaakt. Het hardnekkige ‘nee’ tegen het in ogenschouw nemen van deze optie is een gemiste kans. Met een dergelijk standpunt lopen we achter in het internationale debat over de relatie tussen veehouderij, de behoefte aan areaal om voeder te verbouwen, de toenemende vleesconsumptie wereldwijd en de uitstoot van broeikasgassen door landbouwhuisdieren. Met de twee genoemde tegengestelde prikkels laat de minister alles aan de sector over.
Gegeven de dynamiek in de landbouwsector is de tijd rijp voor een nieuwe visie op landbouw, milieu en natuur en met name op het conflicterende ruimtegebruik. De strenge (Brusselse) natuur- en milieuwetgeving is een goede zaak, maar begint wel steeds meer mensen te irriteren vanwege het rigide karakter. Steeds vaker wordt beweerd dat de landbouw ‘op slot’ zit als gevolg van deze natuurwetgeving. Ook het draagvlak voor de voltooiing van de Ecologische Hoofdstructuur brokkelt af. Maar hier zijn geen uitspraken over te doen als er niet tegelijk sprake is van een Agrarische hoofdstructuur, waarin je als rijksoverheid zichtbaar maakt hoe je op hoofdlijnen graag zou zien waar en hoe welke onderdelen van de landbouwsector zich ontwikkelen. Alleen door de samenhang van, en de uitruil tussen het een en het ander inzichtelijk te maken krijgt men dat draagvlak weer terug en kan de boer weer toekomstbestendige besluiten nemen.