Brussel houdt informatie onder de pet
Brussel bedisselt van alles, maar geeft weinig informatie prijs. Dat wekt wantrouwen. Zelfs de Europese Ombudsman klaagt nu dat de openbaarheidsklok wordt teruggedraaid. Het vergt heel wat muisklikken om te merken dat er een wijziging van de EG-verordening over openbaarheid van bestuur aankomt. De Europese Commissie wil daarmee Europa dichter bij de burger brengen. Waarom draait ze het niet om en maakt ze regels die je helpen om dichter bij Europa te kómen?
De EU lijkt nog steeds bang voor burgers. In 2001, bij de invoering van de nu geldende openbaarheidsverordening, werd gevreesd dat openbaarheid het beleidsproces zou ‘verlammen’. Het omgekeerde is natuurlijk waar: openbaarheid kan het vertrouwen in Europa juist versterken. Burgers zijn met de huidige openbaarheidsregels amper geholpen. Vooral professionals zoals advocaten, onderzoekers en lobbyisten blijken er profijt van te hebben.
Een nieuwe openbaarheidsverordening die transparantie en burgerparticipatie predikt moet natuurlijk zelf ook aan die eisen voldoen. Maar de stilte rond het voorstel van de Europese Commissie is helaas veelzeggend. Het probleem begint met het centraal stellen van vage termen. ‘Openheid’ en ‘transparantie’ gaan over een bestuurlijke mentaliteit, en die is nu eenmaal niet met juridische middelen afdwingbaar. Openbaarheid van informatie is dat wel, dat is een rechtssituatie. Het woord ‘toegang’ uit het Verdrag van Amsterdam is burgervriendelijker en treffender, maar daar gaat het commissievoorstel amper over. De insteek moet niet zozeer de informatieplicht van Europa zijn, maar het informatierecht van burgers. Pas als die brengplicht vanzelfsprekend is, kan het vertrouwen in ‘Brussel’ groeien.
Wat kan er beter? De Europese Commissie houdt vast aan het Amerikaans/Zweedse documentenstelsel. Dat vereist dat je eerst moet weten in welk stuk de informatie staat die je zoekt, en het geeft je alleen recht op het gevraagde. Brussel bepaalt graag zelf wat het afstaat. Niet erkende documenten zijn gewoonweg geen document! Men redeneert: het moet zijn verstuurd, geregistreerd of ontvangen. Deze denkwijze werd al Clintons definitie van seks genoemd: ‘Ik heb niks overgebracht, dus het bestaat niet.’
De Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur is beter. Zij is gebaseerd op het informatiestelsel. Dat betekent dat burgers of journalisten alleen maar het bestuurlijke onderwerp hoeven te noemen om daarmee de overheid tot antwoorden te verplichten.
En wat nog meer? De Europese Ombudsman moet meer armslag krijgen om EU-instellingen zo nodig ongevraagd de maat te nemen. Er gaat een enorm preventief effect van uit als bureaucraten voortdurend ‘het risico lopen’ te worden betrapt op het niet of slap naleven van openbaarmakingsregels. Geheimhouding moet een echte uitzondering zijn. Hele documentgroepen categorisch onder de pet houden, zoals de Commissie nu voorstelt, strookt niet met de gepredikte openheid. De status 'geheim' moet blijken uit de inhoud en mag nooit afhangen van het eigenbelang van de beoordelaar.
Dat documenten die ‘onder de rechter zijn’ geheim kunnen zijn valt te begrijpen. Maar niet per definitie en al helemaal niet als daar ook ‘quasi-gerechtelijke’ (zo staat het er) procedures onder gaan vallen. Ik hoop dat de verantwoordelijke Eurocommissaris Wallström inziet dat dan de rapen gaar zijn. Wat nu? Om te beginnen moet deze commissaris van Communicatie een breed debat organiseren over de verwachte werking en bijwerkingen van haar openbaarheidsvoorstel. Beleid maken doe je niet vanuit een ivoren toren, zeker niet als je in je verordening participatie en transparantie predikt. ‘Brussel’ moet meer luisteren en antwoorden en minder preken.
De Nederlandse regering moet alles op alles zetten om EU-landen die weinig op hebben met openbaarheid ervan te overtuigen dat er maar één manier is om democratische macht uit te oefenen en dat is gecontroleerde machtsuitoefening. Wil Europa vertrouwen winnen, dan moet het ontvankelijk worden voor vragende burgers. De Nederlandse openbaarheidsregels zijn niet perfect, maar wel een praktijk waar Europa van kan leren.