EU-arbeidstijdenrichtlijn, terug naar de 60-urige werkweek
Eerder deze maand stemde het Europese Parlement in met de nieuwe arbeidstijdenrichtlijn. Die maakt het mogelijk dat we in Europa voortaan werkweken van 60 uur of meer kunnen krijgen en dat bedrijven andere regels over arbeidstijden aan hun laars mogen lappen. Een grotere verslechtering van de arbeidsomstandigheden is bijna niet denkbaar.
De richtlijn regelt een ‘flexibilisering’ van de arbeidstijd waardoor een werkweek kan oplopen tot 60 uur of meer. Tot nog toe gold dat werknemers over een periode van vier maanden gemiddeld 48 uur per week mochten werken. Deze referentieperiode wordt nu verlengd tot een heel jaar. Voor bedrijven wordt het daarmee makkelijker om ‘pieken’ in de productie op te vangen door extreem lange werkweken af te wisselen met lange periodes zonder arbeid.
De arbeidstijdenrichtlijn voorziet ook in een zogenaamde opt-out, waarbij lidstaten het recht krijgen om af te wijken van de toch al ruime regels over arbeidstijden en individuele afspraken kunnen maken met werknemers. De verworvenheden van collectieve regelingen worden hier uitgewist en het zet de deur open naar verdere uitkleding van de betekenis van de CAO. Niemand hoeft zich illusies te maken over de betekenis van ‘individuele afspraken over arbeidstijden’. In Engeland kunnen we vandaag zien waar heel Europa morgen mee te maken gaat krijgen. Werknemers kunnen akkoord gaan met flexibele en vooral extreem lange werkweken, of hun boeltje pakken.
In het parlement bleek een kleine meerderheid voor het afschaffen van deze opt-out. Maar helaas stelt dat niet veel voor. In de Europese Raad van ministers, waar de richtlijn in juni behandeld gaat worden, zijn voldoende landen vóór die opt-out. Engeland, Duitsland, Polen, Malta, Cyprus en Tsjechië vormen daar een blokkerende minderheid die het afschaffen tegen kan houden. Cynisch genoeg was deze zekerheid voor de Britse sociaal-democraten reden om in het parlement hun sociale gezicht te laten zien en tégen de opt-out te stemmen. Hun verklaring – ‘de Raad corrigeert dat wel’ – spreekt boekdelen.
De huidige arbeidstijdenrichtlijn uit 1993 was al niet bijster beschermend voor werknemers. Daar werd de gemiddelde werktijd van 48 uur per week vastgelegd, een eis van de ILO uit notabene 1919! De nieuwe richtlijn is dan ook een terugkeer naar de negentiende eeuw. En het is ook nergens voor nodig. Gemiddeld werken arbeiders in de EU net veertig uur per week. Er is dus nog meer dan voldoende ruimte voor flexibilisering in de sectoren waar dat nodig zou kunnen zijn. Maar wat ons betreft houden we ons gewoon aan het Europese Verdrag, waarin de verplichting is vastgelegd om de leef- en werkomstandigheden en de veiligheid en gezondheid van werknemers te verbeteren. Bizar dat deze ‘bescherming’ van werknemers – die straks ook zo in de grondwet staat – dus zó makkelijk opzij geschoven kan worden. Dat geeft te denken over het belang van dit soort algemene waarden en normen in Europa: leuk om in een verdrag te zetten, maar niet bedoeld om serieus rekening mee te houden. Een verbetering van het beschermingsniveau en de herverdeling van schaarse arbeid zijn meer gebaat bij een verkorting van de gemiddelde werkweek naar uiteindelijk 36 uur. Vakbonden dienen zich dan ook met hand en tand te verzetten tegen deze nieuwe arbeidstijdenrichtlijn. In de week na 1 mei 2005, waarin we de strijd om de achturige werkdag herdenken, lijken we terug te keren naar de Haymarket-dagen in Chicago, 1886.