De mythe van de markt
In de pleidooien voor liberalisering en privatisering komen steeds argumenten naar voren dat de ‘tucht van de markt’ leidt tot een efficiëntere bedrijfsvoering en een betere prijs-kwaliteitverhouding voor de consument. De werkelijkheid leert anders. Zo laat een reeks van ervaringen zien met de liberalisering en privatisering van nutsvoorzieningen.
Op zichzelf gezien zijn de genoemde argumenten al dubieus. Want kijken we naar de producten en diensten die al langer onder de ‘tucht van de vrije markt’ worden geleverd, dan kunnen we reeds vragen stellen bij het dogma van de efficiëntie en de prijs-kwaliteitverhouding. Als er over efficiëntie gesproken wordt gaat het steeds om de omvang van de winsten ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal (rate of return). Dit is een gezichtspunt wat alleen interessant en van belang is voor degenen die kapitaal in het bedrijf gestoken hebben. Andere gezichtspunten, zoals voldoening in het werk, werkgelegenheid, de effecten op de gezondheid van mensen, het sociale belang van de goederen en diensten, en de gevolgen voor het milieu, tellen niet mee. De ‘tucht van de markt’ is dus een enghartige tucht, uitgeoefend door uitsluitend kapitaalbezitters. Overheidsbedrijven hadden vanouds meer werknemers in dienst die niet in een moordend tempo mee konden werken dan particuliere bedrijven. Deze mensen worden het eerst afgestoten om de arbeidskosten omlaag te brengen. Waar moeten deze mensen nu naar toe? Ze moeten wel in hun levensonderhoud kunnen voorzien, maar nu zonder dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de productie van goederen en diensten. Hetzelfde geldt voor al die mensen die dol draaien door het moordende tempo waarmee in particuliere bedrijven gewerkt moet worden. Vanuit een sociaal oogpunt is het niet te begrijpen waarom een investering in een casino of een luxe jachtwerf ‘efficiënter’ is dan een investering in onderwijs of een ziekenhuis.
Het tweede criterium, de prijs-kwaliteitverhouding, is niet eens zo nadrukkelijk aanwezig op de ‘vrije markt’. Er wordt gigantisch veel reclame gemaakt om de indruk te wekken dat een bepaald product beter is dan een ander, zonder dat dit ook zo is. Een bedrijf heeft succes als hij de consument kan verleiden te betalen voor het ‘imago’ van het product. Met de jaarlijks wisselende mode wordt een nieuwe ‘kwaliteit’ opgevoerd, die practisch gezien er helemaal niet is. Een heleboel producten kennen ook een ingebouwde levensduur. Ze zouden goedkoper gemaakt kunnen worden door met duurzame onderdelen te werken. Maar dat bederft de markt. Regelmatig wordt ook geprobeerd een monopolie te vormen op een standaard dat niet eens de beste is. Microsoft is er in geslaagd het besturingssysteem van Apple uit de markt te drukken terwijl Windows minder goed was. Hetzelfde overkwam Philips met zijn videosysteem. In het begin van de 20e eeuw wist Edison zo al zijn inferieure 16 mm film tot standaard te verheffen. Bij het huidige gevecht om de internetmarkt wordt ook gestunt met gratis aanbiedingen om markten te veroveren. Daarbij wordt notabene verlies gemaakt! En tenslotte is er voortdurend een beweging in de prijzen door de wisselingen in de vraag-aanbod verhouding, met inbegrip van dumping praktijken. Het kan gebeuren dat een (technisch gezien) betere kwaliteit ook samengaat met een hogere prijs, maar dwingend is het niet. Het is dus nogal bizar dat nutsbedrijven moeten worden geprivatiseerd vanwege een criterium dat in de reeds bestaande vrije markt niet eens werkt.
Hoe zit het in de praktijk? Laten we eens kijken naar de energiesector en naar het openbaar vervoer. Bij de productie en distributie van electriciteit moesten de overheidsmonopolies opgebroken worden om tot een ‘efficiëntere’ bedrijfsvoering en tot lagere tarieven te komen. Nederland kende echter al een efficiënt systeem met lage prijzen. Dat blijkt uit internationale vergelijkingen. De productie- en distributiebedrijven waren eigendom van verschillende overheden, maar werkten samen om tot een goede continue voorziening in heel Nederland te komen. Nu is dit samenspel opgebroken en is de gehele stroomvoorziening ingewikkelder geworden. De afzet is onzeker en grillig als gevolg van de concurrentie. Dat maakt de planning heel moeilijk. Er moet meer gewerkt worden met centrales die snel opgestart en weer afgeschakeld kunnen worden. Dat zijn vooral gascentrales. Zij zijn duurder dan kolencentrales. Zowel technisch als economisch gezien is het juist minder efficiënt geworden. De concurrentie vereist ook dat geld wordt verspild aan reclame. En tenslotte zijn er extra overheadkosten door de toename van moeizame onderhandelingen en door de noodzaak informatie bij te houden over de concurrenten over de hele wereld. Want het is eten of gegeten worden. Hierdoor ontstaat juist een tamelijk klein aantal grote internationale conglomeraten die formeel gesproken geen monopolies zijn, maar in feite als oligopolies meer macht krijgen dan lokaal gebonden overheidsmonopolies. Want op lokaal nivo moet verantwoording afgelegd worden aan demokratische organen. De ervaring leert dan ook dat de tarieven voor kleinverbruikers helemaal niet dalen. Ze stijgen zelfs fors, tenzij de hoogte dwingend wordt voorgeschreven door de van staatswege aangestelde toezichthouders. Zo zijn de tarieven in het liberale Amerika tamelijk laag door de rol van de toezichthouders, niet door de concurrentie. In de VS zijn de tarieven van de particuliere bedrijven overigens gemiddeld hoger dan die van de overheidsbedrijven. In Europa, waar minder toezicht is, zijn de tarieven in veel landen omhoog gegaan na de privatisering. Het meest nog in Engeland, waar de privatisering al eerder is ingezet. In Nederland wilde marktleider Essent de tarieven in 2000 met maar liefst 17 % verhogen. Andere distributiebedrijven zaten met een stijging van 2 à 4 % een stuk lager. De Dte (Dienst Toezicht electriciteitswet) verbood dit en bepaalde dat er gemiddeld een daling moest komen van 2 %. De huishoudens en de industrie gaan daarmee vooruit, maar de kleinere bedrijven zullen meer moeten betalen. De tarieven voor de grootverbuikers zullen in de praktijk meer dalen, want die hebben voldoende marktmacht om de leveranciers tegen elkaar uit te spelen. Enkele leveranciers, zoals Eneco en Remu hebben zelfs met grootverbruikersprijzen gestunt om hun marktpositie uit te bouwen. Ze rekenden zich daarbij rijk met goedkopere stroom (van gesubsidieerde kerncentrales) dat vanuit het buitenland moest komen. Maar de capaciteit voor invoer lag een stuk lager dan was gevraagd. Het gevolg is dat nu extra kosten moeten worden gemaakt voor aankoop op de binnenlandse markt. De ervaring leert verder dat de productiebedrijven, die al geprivatiseerd zijn, sterk bezuinigen op het personeel. Bijvoorbeeld bij EPON. Minder valide mensen en mensen die meer hun mond open deden zijn weggewerkt. De overblijvende mensen staan onder een hoge werkdruk en worden tegen elkaar uitgespeeld. Ze moeten op elkaars terrein invallen tegen een andere vergoeding dan gebruikelijk. Bij de CAO is het cafetariamodel ingevoerd. De medezeggenschap is beknot. De methoden van leiding geven zijn harder geworden. De gewone werknemers betalen dus vooral de prijs van de reorganisatie. De Nederlandse distributiebedrijven, die nog in overheidshanden zijn, staan dit soort reorganisaties ook te wachten. Verder moet nog afgewacht worden hoe het zal gaan met de veiligheid en bedrijfszekerheid. Ervaringen in het buitenland wijzen op een groei in het aantal calamiteiten. Aldus rapporten van de EPSU (European federation of Public Service Unions). Het verhogen van veiligheid en winst maken kan op gespannen voet met elkaar staan. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit in ons land anders zal verlopen.
Bij het Openbaar Vervoer is het niet veel anders. Ook daarbij wordt vooral over de ruggen van de werknemers bezuinigd. Daarnaast wordt bezuinigd op onderhoud en op aanschaf van nieuw materieel omdat particuliere vervoersondernemingen nooit zeker zijn van een volgend contract. Verder staat vooral de dienstverlening op de tocht. Een spraakmakend voorbeeld is het optreden van het Britse bedrijf Arriva in Groningen. Dat presteerde het om het toch al uitgedunde busvervoer te schrappen als het de bussen lucratiever kan inzetten voor evenementen. Zodat reizigers tevergeefs wachten bij stopplaatsen. Private bedrijven claimen weleens dat ze meer oog hebben voor de wensen van de reizigers. Bijvoorbeeld met nieuwe routes of flexibeler aanbod. In de praktijk gaat dit wel gepaard met het afstoten van bestaande lijnen en beperking van de dienstverlening op commercieel minder aantrekkelijke routes.
Op zich genomen is het best mogelijk dat private bedrijven beter inspelen op de wensen van de klanten dan bestaande overheidsbedrijven. Maar dat hoeft niet tot de conclusie te leiden dat privatisering een noodzakelijke voorwaarde is voor een betere dienstverlening. Meer inspraak van de burger bijvoorbeeld kan bij publieke diensten zelfs beter geregeld worden. Via wettelijke regelingen kan dan echt de garantie worden gegeven dat burgers invloed hebben op het beleid. Dat dit veelal in het verleden niet is gebeurd is te wijten aan de arrogantie van de directies, de verantwoordelijke ministers of wethouders en het naive geloof in de markt dat de politieke partijen die het de afgelopen decennia voor het zeggen hadden hebben uitgedragen. Met de privatiseringsoperatie wordt de politieke verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht weggemoffeld. Een institutie (overheid of burokratie) wordt als schuldige aangemerkt in plaats van de personen, partijen of elites die de instituties hebben geleid. Een even abstracte ‘markt’ wordt als deus ex machina aangeroepen om de oplossing te brengen voor gerezen problemen. Maar de ‘markt’ wordt evenzeer beheerst door elites met hun eigen belangen. Misschien hebben zij minder zitvlees, maar hun particuliere financiële belangen wegen des te zwaarder. Het is niet voor niks dat de salarissen van de topbestuurders altijd en overal na de verzelfstandiging of privatisering fors omhoog gaan en van de winsten wordt geëist dat ze ‘marktconform’ moeten zijn, dus absurd hoog, ten behoeve van de dividenduitkering. Daar moeten we dan ook de eigenlijke motieven voor de privatisering zoeken. De economische argumenten worden er bij verzonnen. De echte oplossing moet volgens ons gezocht worden in de verdergaande demokratisering van het openbaar bestuur en vooral van de economie.