Meer geld voor sociale werkplaatsen geen vervelende kostenpost, maar investering
Minister Melkert wil in de volgende kabinetsperiode "meer geld voor het werk van gehandicapten". Die uitspraak staat in schril contrast met zijn beleid nu: geen cent erbij, terwijl er een aantal acute problemen op te lossen zijn: een wachtlijst van nu al 22.000 mensen, 80 procent van de WSW-bedrijven in de rode cijfers, nog steeds geen cao voor de 87.000 werknemers in deze sector - en een dreigende verlaging van de verdiensten van nieuw WSW-personeel tot onder het volle minimumloon.
De ellende rondom deze voormalige parel van de Nederlandse voorzieningen dateert al tenminste van 1989. Toen werd er een nieuw systeem van budgettering ingevoerd en de verplichting om zoals dat heet "marktconform" en commercieel te werken. Sindsdien is het sociale aspect van deze kwantitatief en kwalitatief buitengewoon belangrijke vorm van werkgelegenheid steeds verder weggedrukt. Het aantal bedrijven dat door bezuinigingsmaatregelen van achtereenvolgende regeringen in de rode cijfers zit is in een paar jaar tijd opgelopen van 50 naar 80 procent. Een treurige maar logische ontwikkeling in een situatie waarin er wel werknemers bijkomen maar geen extra geld daarvoor wordt uitgetrokken. Dat desondanks de tekorten nog min of meer binnen de perken zijn gebleven mag goeddeels op het conto geschreven worden van de gehandicapte werknemers zelf. Alleen dankzij de enorme productiviteitsstijging die zij in de afgelopen jaren gerealiseerd hebben is het te danken dat de sociale werkvoorziening nog niet failliet is. Dit valt onder meer af te leiden uit de netto omzetstijging tussen 1989 en nu van ruim 800 miljoen tot bijna 1500 miljoen gulden. Tegelijkertijd groeide het tekort dat de gemeenten aanvullen van 50 miljoen in 1989 tot 160 miljoen in 1995. Die geweldige produktiviteitsstijging is deels te verklaren door betere werkmethoden en voor het andere deel door het harder laten werken van de gehandicapte werknemers èn het lozen van de minst produktieve werknemers - voor wie het hebben van werk wellicht het allerbelangrijkste is, met name voor het ontlenen van een belangrijk deel van hun waardigheid in het vaak niet al te gemakkelijke leven. Illustratief is de uitspraak van de directeur van de Utrechtse sociale werkplaats dat hij de verstandelijk gehandicapten die weinig produktief zijn om bedrijfseconomische redenen wel moest ontslaan. Met de door minister Melkert bepleite "stroomlijning van de gesubsidieerde arbeid" - wat bedenken we in dit land voor de meest vreselijke dingen toch steeds de allerverhullendste schuiltermen - wordt de toch al weinig rooskleurige toestand van WSW en WSW'ers er niet beter op. De minister, die zegt dat hij in de vólgende kabinetsperiode meer geld wil voor de WSW, wenst nú het budget voor de sociale werkvoorziening niet aan te passen. Tot 2001 heeft hij een bedrag van 3,4 miljard gulden op de begroting gezet. En omdat dit budget door Melkert ook niet gecorrigeerd wordt voor de prijsstijgingen wordt de werkelijke waarde ervan steeds lager. Wanneer we vanaf 1990 het budget voor de sociale werkvoorziening wèl normaal zouden indexeren dan moest het nu een half miljard hoger liggen - een bedrag dat zou volstaan om de noodlijdende werkvoorziening-bedrijven uit de schuld te halen en de wachtlijst voor mensen die heel graag aan de slag willen maar (nog) niet kunnen in de sociale werkvoorziening te halveren! Verder wil minister Melkert dat de mensen die tot de sociale werkvoorziening worden toegelaten, voortaan gaan voldoen aan strengere criteria. "De werkplaatsen moeten in eerste instantie bedoeld blijven voor de werknemers die echt elders niet aan de slag kunnen", aldus de bewindsman. De mensen die het minst gehandicapt zijn, zouden voortaan buiten de WSW aan het werk moeten zien te komen. Dat klinkt wellicht even logisch maar wie niet helemaal een vreemde op de arbeidsmarkt is, weet dat een vlekje tegenwoordig volstaat om aan de kant te worden gezet. Jong, kerngezond, goed opgeleid en tot alles bereid - dat zijn de maten waarlangs je als werknemer tegenwoordig gemeten wordt door het bedrijfsleven. Onder die omstandigheden was het, ook voor mensen met een niet al te grote handicap, buitengewoon moeilijk - en vaak ook vernederend - om aan de bak zien te komen. Na afschaffing van de Ziektewet is een dergelijke opgave vrijwel onmogelijk geworden. Bedrijven nemen geen enkel risico wat ertoe leidt dat de selectie aan de poort veel strenger is geworden. Voor degenen die zodoende gewogen worden en vervolgens te licht bevonden, resteert dan niet veel anders dan een van de soorten werk die sinds 1994 onder de ook zo bedrieglijke naam "Melkertbaan" door het leven gaan. Want je moet wel werken maar krijgt er niet naar behoren voor betaald - toch de twee elementaire componenten van een echte baan. De al eerder in het leven geroepen banenpool hoort in dezelfde categorie armoebanen, zoals verschillend onderzoek ook pijnlijk bewezen heeft. Voor de sociale werkvoorziening-bedrijven betekenen die strengere criteria dat er gemiddeld mínder produktieve mensen binnenstromen. Minder productie betekent ook minder inkomsten voor de betreffende bedrijven. Het geld dat men daardoor tekort gaat komen moet vervolgens uit de lengte of de breedte van een alleszins te krap budget komen. Werknemers en vakbeweging hebben de gevolgen al voor de minister op een rij gezet: slechtere arbeidsvoorwaarden, minder mensen en wegwerken van de mensen met de zwáárste handicap. Op dit moment staan er al 22.000 mensen ergens op een van de vele wachtlijsten voor de sociale werkvoorziening. Elke dag dat deze mensen moeten wachten op de kans zichzelf ook verdienstelijk te maken via het verzetten van nuttig werk is er feitelijk een teveel. Aan de manier waarop een samenleving omgaat met de mensen die het het minst getroffen hebben kun je het beschavingsniveau van die maatschappij aflezen. Op de drempel van de 21ste eeuw houdt dat niet over, moet dan de conclusie zijn. De wachtlijstproblematiek moet derhalve opgelost worden wil dit kabinet zich niet een nog zwaarder neoliberaal en asociaal stempel opdrukken: meer geld uit de la trekken, of, wat meer in het regeringsjargon, het alsnog met terugwerkende kracht indexen van de sociale werkvoorzieningbudgetten. Is dat erg? Helemaal niet. Alleen gierige rekenmeesters - waarvan dit land er helaas teveel op belangrijke posten telt! - zien dit soort uitgaven als vervelende kostenposten. Maar geld inzetten in deze sector is juist een hele verstandige investering in de toekomst. Van de gehandicapte werknemers in het bijzonder maar ook in de samenleving als geheel. Het is heel eenvoudig: een regering die door haar krenterigheid mensen die zouden kunnen werken verplicht om thuis achter de geraniums te gaan zitten om gedwongen niets te doen gooit productiviteit en daarmee toekomstig geld weg. Wie mensen in plaats van werk te geven veroordeelt tot dan maar verblijf in een of andere vorm van dagopvang maakt zich aan dezelfde onnozelheid schuldig. Natuurlijk zou het het allerbeste zijn als mensen met een handicap via aangepast werk gewoon zouden kunnen meedraaien in het "gewone" bedrijfsleven. Maar dat is in een tijd waarin openlijk wordt beleden dat aandeelhouders belangrijker zijn dan werknemers wel al te naïef. Daarom moeten we nu kiezen voor behoud van de WSW en versterking in plaats van vermindering van het sociale aspect van deze werkvoorziening. Het is goed dat iedereen zich dat realiseert. Ook wie vandaag nog in de smaak valt van het bedrijfsleven kan door allerlei omstandigheden morgen ook iets krijgen en daardoor ook te licht worden bevonden voor het mogen meewerken aan de gezamenlijke welvaart van dit land.