Godsbewijs
In de Nederlanden bloeide de wetenschap juist omdat ze zoveel ruimte liet voor religieuze verwondering.
Nieuwe instrumenten openden in de zeventiende eeuw nieuwe werelden. De telescoop – mede ontworpen door Christiaan Huygens – onthulde wonderbaarlijke verschijnselen in het heelal. De microscoop – een uitvinding van Antoni van Leeuwenhoek – toonde ons de wondere wereld van het allerkleinste. Wie voor het eerst een bloemblad, een sprinkhaan of een sneeuwvlok onder een microscoop legt, kan niet anders dan verwonderd zijn. De prachtige vormen van ijskristallen, grillig maar perfect, brachten onderzoekers zelfs in religieuze vervoering: in deze wonderbaarlijke schoonheid toonde zich de hand van God. In de Nederlanden werd de gedachte populair dat je niet alleen door het lezen van de Bijbel, maar ook door het bestuderen van de natuur de Schepper beter kon leren kennen.
Er zijn in de filosofie veel bewijzen voor het bestaan van God. De meeste noemen God als bron, bijvoorbeeld voor goed en kwaad, of als veroorzaker, van de beweging in de kosmos of het leven op aarde. Dit soort logische godsbewijzen was in de Nederlanden nooit erg populair: waarom zou je met het hoofd willen bewijzen waar het hart al in gelooft? Dat veranderde in de achttiende eeuw, toen overal in ons land genootschappen werden opgericht waar burgers – in navolging van natuurwetenschapper Isaac Newton – de natuur gingen onderzoeken. Deze natuurwetenschap was voor hen niet in tegenspraak met religieuze opvattingen, maar bevestigde juist de schoonheid van Gods schepping.
Bernard Nieuwentijt (1654–1718) was stadsarts te Purmerend en oprichter van een genootschap voor natuuronderzoek. Daarin verdedigde hij het religieuze belang van dit soort onderzoek: ‘Een straal der Godtheit vergeselschapt dese kennis.’ De schoonheid van de natuur bevestigde volgens hem ‘Des Sprekers in syn Woort, des Makers in syn Werk.’ Dat schreef Nieuwentijt in Het regt gebruik der werelt beschouwingen (1715), dat in de Nederlanden een bestseller was en ook werd vertaald in het Frans, Engels en Duits. Het boek werd vooral in de Duitse gebieden met veel instemming besproken. Zelfs Immanuel Kant toonde zich aanvankelijk enthousiast over deze ‘fysicotheologie’, tot hij in Kritik der reinen Vernunft (1781) alle filosofische godsbewijzen afwees.
Microscopen zijn tegenwoordig veel sterker en onderzoekers zien nu nog wonderlijker werelden. Toch wordt de natuurwetenschap tegenwoordig vaak gezien als een kritiek op religie. De wetten van de natuur tonen een werkelijkheid die onverenigbaar zou zijn met religieuze opvattingen over de schepping. De Nederlandse burgers die zich in de achttiende eeuw bezighielden met de natuurwetenschap zouden deze conclusie niet accepteren. Voor hen was een beschrijving van de natuurwetten nog geen verklaring voor de schoonheid van de natuur. In de Nederlanden bloeide de wetenschap juist omdat ze zoveel ruimte liet voor religieuze verwondering. En andersom werd het wetenschappelijk onderzoek niet onnodig belast met religieuze vooroordelen.
Ronald van Raak
Deze column verscheen in juni 2012 in Filosofie Magazine