Slechte bestuurders en kibbelende lobbyisten
In Brussel zijn meer dan 15.000 lobbyisten actief. Die lobbyen in Europa voor bedrijven, of voor belangenverenigingen. Steeds vaker kom je in Brussel ook lobbyisten tegen van landen, provincies en steden. De Tweede Kamer heeft een permanente lobby in Brussel. Alle provincies hebben lobbyisten. Maar ook steden als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. En Arnhem en Nijmegen. En de steden in Twente. En in Zuid Limburg. En de Brabantse steden.
Lobbyisten van Eindhoven, Tilburg, Breda, Den Bosch en Helmond bouwen aan een lobbykantoor: BrabantStad. Dat moet samen gaan lobbyen met de lobbyisten van de provincie Noord-Brabant, maar die zitten al in de lobbyclub van het Huis van de Provincies. Doel van de Brabantse steden is om gezamenlijk lid te worden van Eurocities, een lobbyverbond van grote Europese steden. Maar dat botst weer met de lobbybelangen van de provincie Noord-Brabant.
Al die lobbyisten azen op dezelfde subsidies. En al die provinciale en lokale lobbyisten lopen de nationale vertegenwoordigers voor de voeten. Toen het ministerie van Financiën voorstelde om Europese subsidies voor regionale ontwikkeling vooral aan de armste lidstaten te geven, kwamen regionale lobbyisten met een ‘noodscenario’ om alsnog Europees geld binnen te halen.
De Nederlandse bevolking kiest haar vertegenwoordigers, in de Tweede Kamer, in de Provinciale Staten en in de gemeenteraden. De bedoeling is dat deze politici gezamenlijk de belangen van hun burgers in Europa behartigen. Dat is helaas niet het geval. Nationale, provinciale en lokale bestuurders hebben allemaal hun eigen kibbelende lobbyisten. Dat leidt tot slecht en duur bestuur.