De mens en het embryo
Sinds een aantal weken woedt er een flink debat tussen de voor- en tegenstanders van het doen van embryoselectie bij vrouwen die zwanger willen worden maar vrezen het borstkankergen door te geven aan het nageslacht. Geen eenvoudige materie.
Ik vind dat de politiek er is om de mens te dienen, en om bij te dragen aan zijn geluk. Niemand wens je de angsten toe die ouders uitstaan door de vrees voor een – wat wij in Brabant vroeger noemden – ‘ongelukkig’ kind. Als we in staat zijn om via embryoselectie die angst weg te nemen door ervoor te zorgen dat een kind geen borstkanker zal krijgen, moeten we dat doen. Zeker, maar als we even door denken? Denken aan: wat zal dat op termijn betekenen, als we steeds meer kunnen?
Embryoselectie vindt nu al plaats, maar dan bij zeer ernstige ziektes waarvan voor honderd procent vaststaat dat de drager die ook zal krijgen. Bij borstkanker is die kans tachtig procent. Maar wat als de kans twintig procent is? Een kans van één op vijf is een grote kans, maar toch? Zijn we daarmee op de goede weg? Of bevinden we ons op een hellend vlak dat ons uiteindelijk brengt bij de eugenetica?
De ervaring leert dat veel van wat kan, uiteindelijk ook beschikbaar komt, al of niet via het commerciële circuit. Denk aan alle mogelijke testen en medicijnen die via internet vrij verkrijgbaar zijn. Denk aan het groeiend aantal particuliere klinieken waar veel geld verdiend wordt met plastische chirurgie. Stel dat er via het commerciële circuit – en na verloop van tijd ook via het reguliere circuit – steeds meer mogelijkheden komen om vooraf het krijgen van ziektes bij het nageslacht in te schatten. Wat zal de reactie van de gemeenschap zijn wanneer ouders besluiten van die mogelijkheden geen gebruik te maken en het leven schenken aan een kind met een aangeboren handicap? Hoe zullen op den duur de verzekeraars zich opstellen? Gaat men zeggen: “Dit is verwijtbaar gedrag, wij vergoeden de kosten niet”?
De Tweede Kamerfractie heeft zich afgelopen week uitgebreid over deze zaken gebogen. We zijn er niet helemaal uitgekomen. In het geval van de embryoselectie in verband met het borstkankergen zijn we het eens: dat moet kunnen. Maar alle andere vragen zijn niet zo eenvoudig te beantwoorden. Ik denk dat de enige manier om hier iets zinnigs over te zeggen is je af te vragen: wat is mogelijk, wat is redelijk, en wat is menselijk? Over heel veel dingen denken we nu anders dan vijftig jaar geleden. Kijk bijvoorbeeld naar de abortus- en euthanasiepraktijk. Dat is niet erg. Onze moraal verandert mede onder invloed van de technische mogelijkheden en de beschikbaarheid. Als het bevorderen van de menselijke waardigheid, het erkennen van de gelijkwaardigheid van mensen, en het besef van solidariteit leidend zijn, maak ik me niet ongerust en ben ik eigenlijk alleen maar blij dat we mensen kunnen helpen bij hun streven naar gezondheid en geluk. Veel en goede informatie en een pragmatische in plaats van een zogenaamd principiële benadering is hier de enige uitweg.