Een omstreden record
Toen ik halverwege de jaren '90 in de gemeenteraad van Amsterdam zat, had ik op een middagvergadering die ruim vier uur duurde, maximaal vijf minuten spreektijd. Die vijf minuten moest ik dan verdelen over gemiddeld zo'n 25 agendapunten. Ik koos er dan twee uit en probeerde met wat smokkelwerk daar steeds drie minuten over te spreken. Dat was meestal niet eenvoudig omdat er die tijd verstrekkende besluiten werden genomen. Gedurende mijn raadsperiode werd besloten tot de aanleg van IJburg, de instelling van een tippelzone voor verslaafde prostituees, de bouw van de Noord-Zuid metrolijn en de miljoenenstrop bij het GVB. Drie minuten is veel te kort voor dergelijke onderwerpen.
Eenmaal in de Tweede Kamer kreeg ik meer spreektijd. In een commissievergadering krijgen alle fracties dezelfde spreektijd, tussen drie en zes minuten. In de plenaire vergadering in de grote zaal varieert de spreektijd van twee minuten bij debatjes waar alleen moties worden ingediend, tot onbeperkte spreektijd bij wetsvoorstellen. Bij de begroting is de spreektijd beperkt maar wel ruim. Zo mag ik over de begroting Buitenlandse Zaken meestal een vol kwartier spreken. Volgende week staat het nieuwe Europese Verdrag op de agenda. Omdat dit misschien wel het belangrijkste debat van 2008 is, heb ik me ingeschreven met een spreektijd van maar liefst veertig minuten. Ook andere fracties nemen ruim de tijd. Op de lijst waar Kamerleden voorafgaand aan het debat moeten intekenen, zag ik spreektijden die variƫren van twintig tot veertig minuten. Dat wordt dus een lange zitting en het debat is dan ook gepland op twee vergaderdagen.
De afgelopen week is de initiatiefwet van SP, GroenLinks, D66, PVV en de Partij voor de Dieren voor een referendum over het nieuwe Europese Verdrag in de Kamer behandeld. Het recht om vanuit de Kamer zelf een wet voor te stellen is bijzonder. Niet alle parlementen hebben dat recht op initiatief. Wetsvoorstellen uit de Kamer worden dan ook per definitie serieus besproken. Met die traditie is deze week gebroken door de grootste partij van het land, het CDA. De woordvoerder van deze partij, Henk Jan Ormel, weigerde de behandeling van ons wetsvoorstel serieus te nemen en had een spreektijd opgegeven van dertig seconden. Andere partijen hadden spreektijden opgegeven van tien tot vijftien minuten. De Kamervoorzitter meldde bij aanvang van de bijdrage van het CDA met een probleem te zitten omdat haar spreektijdknop geen halve, slechts hele minuten kent. Vragen van andere Kamerleden dwongen de CDA'er gelukkig om toch meer tijd voor de behandeling uit te trekken.
Met zijn verzoek om slechts dertig seconden te spreken heeft Ormel een nieuw parlementair record gevestigd. Nog nooit sprak er iemand zo kort bij de behandeling van een initiatiefwetsvoorstel uit de Kamer. De indieners van het wetsvoorstel waren niet gecharmeerd van deze houding. Het maken van een wet is geen kleinigheid. Het heeft ons letterlijk maanden gekost voordat de wet in de Kamer kon worden besproken. Om dan in dertig seconden te worden afgeserveerd door de grootste partij van het land is niets minder dan een schoffering van de indieners. Het devalueert bovendien het belangrijkste recht van de Kamer: het recht op initiatief. Ormel mag dan een nieuw record hebben gevestigd, de parlementaire democratie heeft hij er niet mee gediend.