EU kan Afrika helpen met voedselcrisis
Afrikaanse beleidsmakers doen er goed aan vooral te letten op wat de EU in het verleden zelf heeft gedaan om de landbouw te ontwikkelen en niet te luisteren naar wat de Europese beleidsmakers zeggen, vinden Niek Koning en Eric Smaling.
Begin 2008 werden we opgeschrikt door stijgende voedselprijzen. Droogte in Australië, een biobrandstofhausse en speculatie dreven de wereldgraanprijzen op. Tegelijk was bufferend vermogen verdwenen, want zowel Europa als de Verenigde Staten hadden hun publieke graanvoorraden afgebouwd. Door de hoge voedselprijzen braken op veel plaatsen rellen uit. In een reflex van ‘eigen burgers eerst’ beperkten verschillende landen hun exporten. Sommige economen dachten een lichtpuntje te zien: hogere prijzen zouden helpen de landbouw in gebieden als Afrika te ontwikkelen. Hier en daar leefde de productie in deze regio inderdaad op, maar vaak kwam de prijsstijging op korte termijn alleen ten goede aan de handel. Inmiddels hebben de hogere prijzen op verschillende plaatsen in de wereld nieuwe productiestijgingen uitgelokt en zijn de wereldmarktprijzen flink gedaald. Maar nu laat de financiële crisis zich gevoelen: meer dan 1 miljard mensen hebben honger! Nieuwe voedselrellen liggen op de loer, zo meldt de VN Voedsel- en Landbouworganisatie FAO.
Met de Europese verkiezingen net achter de rug valt op dat het Europese budget nog altijd voor een groot deel voorziet in ondersteuning van de Europese boer via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Mede daardoor hebben we in Europa een sterke landbouwsector. Die hebben we niet gekregen door de landbouw aan de vrije markt over te laten. De vrije marktprijzen waren niet alleen erg instabiel, maar gemiddeld gesproken ook te laag. Boeren stapten niet snel op als hun inkomens onder druk stonden waardoor gemakkelijk overproductie ontstond. Omdat deze situatie niet bevorderlijk was voor de landbouwontwikkeling begonnen West-Europese landen hun landbouw te beschermen. Dit zorgde voor stabiele prijzen die de achterstand in arbeidsbeloning met niet-agrarische sectoren flink beperkte. Veel Aziatische landen hebben het Europese voorbeeld gevolgd. Hun regeringen hebben geïnvesteerd in wegen, irrigatie en landbouwonderzoek. Ook zij profiteerden van naoorlogse steun van de VS aan Taiwan en Zuid Korea, en de donorsteun aan internationale veredelingsinstituten als IRRI en CYMMIT die graanrassen produceerden voor ontwikkelingslanden. Net als Europa voerden deze landen een ondersteunend prijsbeleid, met prijsstabilisatie en subsidies op inputs als kunstmest. Een en ander bereidde de weg voor de Groene Revolutie, die de startmotor werd van de industrialisatie. Door dit alles is het aandeel van ondervoede mensen in deze landen sterk teruggelopen.
Afrika heeft géén sterke landbouwsector. Het continent heeft voornamelijk arme bodems, ontstaan uit 1 tot 2 miljard jaar oude granieten. Op veel plaatsen is de regenval onregelmatig, en het areaal dat geschikt is voor irrigatie is veel kleiner dan in Azië. Nog belangrijker is het gevoerde beleid. Afrikaanse boeren zijn nauwelijks beschermd. Regeringen die hun invoerrechten wilden verhogen werden door het IMF en de Wereldbank geprest om dat niet te doen. Dezelfde instanties hebben ervoor gezorgd dat subsidies op zaaizaad en kunstmest zijn afgeschaft. Publieke investeringen in rurale wegen en de agrarische kennisinfrastructuur zijn sterk achtergebleven. Grootscheepse internationale hulp aan de Afrikaanse landbouw is vaak beloofd (bijvoorbeeld op de G8-top in Gleneagles), maar nooit gestand gedaan. Door dit alles werd een groene revolutie geaborteerd en heeft de bevolkingsgroei geleid tot een neerwaartse spiraal van armoede en bodemdegradatie. Door de armoede op het platteland bleef de binnenlandse markt voor industrie onderontwikkeld. Veel jongeren ontvluchtten de dorpen, maar in de stad vonden ze weinig werkgelegenheid. Intussen stagneerde de voedselproductie. De meeste Afrikaanse landen zijn afhankelijk geworden van massale importen van tarwe, maïs en/of rijst en hebben een sterk negatieve handelsbalans voor landbouwproducten. Een plotselinge uitschieter van de internationale voedselprijzen, zoals dit jaar, bedreigt direct het bestaan van veel arme Afrikanen.
Toch heeft Afrika best mogelijkheden om zijn landbouw te ontwikkelen. Maar dat vraagt regionale economische unies die, net als de EU destijds, een krachtig gemeenschappelijk landbouwbeleid voeren. Onderlinge tariefmuren moeten worden geslecht en vervangen worden door een stabiliserende bescherming aan de buitengrenzen. Dit moet niet leiden tot een plotselinge verhoging van de voedselprijzen, maar wél tot een geleidelijke en matige verhoging boven het afbraakniveau dat de afgelopen 20 jaar gebruikelijk was. Deze prijsverhoging moet gepaard gaan met maatregelen om de korte termijngevolgen voor arme consumenten te compenseren. Bij voorkeur moet daarbij gedacht worden aan maatregelen die tegelijk de ontwikkeling van de landbouw stimuleren, zoals de aanleg van wegen of schoolmaaltijden op basis van binnenlands geproduceerd voedsel.
Tot nu toe probeert het Westen de Afrikaanse regeringen van een beschermend prijsbeleid af te houden. In het kader van de Europese Partnerschapsovereenkomsten probeert de EU Afrikaanse landen te dwingen hun inkomensrechten verder te verlagen. Daarbij wordt gezwaaid met liberale principes waaraan het Westen zichzelf – met goede redenen – nooit heeft gehouden. Afrikaanse beleidsmakers doen er goed aan vooral te letten op wat de EU zelf heeft gedaan en niet naar wat Europese beleidsmakers nu zeggen. Daarbij kan het oorspronkelijke Gemeenschappelijke Landbouwbeleid van de EU als hun voorbeeld dienen. En als de EU twee vliegen in één klap wil slaan, dan steunt het Afrika hierin en wordt daarmee het ontwikkelingsbeleid van de EU relevanter, omdat specifiek op Unie-kenmerken wordt samengewerkt en niet op zaken die lidstaten zelf al doen.