Partijpolitieke benoemingen
Gisteren verkoos de Tweede Kamer Anouchka van Miltenburg (VVD) tot haar nieuwe voorzitter. Tot 1998 was de procedure ter verkiezing van de Kamervoorzitter niet bepaald een toonbeeld van hoe een democratisch proces dient te verlopen.
In het najaar van 1996 werd bekend dat de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer, CDA’er Wim Deetman, benoemd zou worden tot burgemeester van Den Haag. Uiteraard was er over die benoeming zelf al heel wat gespeculeerd in de wandelgangen, want burgemeestersbenoemingen, en zeker die van de grote steden, zijn bij uitstek het terrein waarop de heersende politieke partijen het schimmenspel van de partijpolitieke benoemingen wensen te spelen. Voor Deetman moest dus een vervanger gevonden worden om de voorzittershamer over te nemen. Dat leek mij een uitgelezen moment om het verschijnsel van de partijpolitieke benoemingen in het algemeen, en de ondoorzichtige gang van zaken rond het voorzitterschap van de Kamer in het bijzonder, aan de kaak te stellen. Met succes, want de benoeming van Bukman als opvolger van Deetman was de laatste die in de achterkamertjes is afgekaart.
Vanaf 1998 ging het anders: transparanter en democratischer. Elk lid van de Kamer kan zich nu publiekelijk kandideren en zich presenteren tijdens een kamerdebat. Daarop volgt een geheime stemming, eventueel in twee rondes.
Het fenomeen van de partijpolitieke benoemingen werd nadien steeds vaker in diskrediet gebracht en zeker niet meer door de SP alleen. En terecht, want de vijver waarin kan worden gevist voor het vinden van iemand die een vacature kan vervullen, blijft zo onnodig en kunstmatig klein. Daardoor wordt vaak niet de meest geschikte persoon benoemd, wat weer nadelen heeft voor diegenen die onder die persoon moeten functioneren. Maar er kleven ook principiële bezwaren aan. Politici mogen zichzelf geen privileges geven – zij zitten niet in de politiek voor zichzelf, maar voor degenen die hen gekozen hebben.
Voorstanders brengen vaak als argument naar voren dat rekening houden met iemands partijpolitieke achtergrond juist goed is om een spreiding van macht te garanderen. Dat is echter een kulargument: de beste garantie voor spreiding van macht wordt gegeven door open en democratische procedures. De huidige praktijk leidt er slechts toe dat leden van de ‘nieuwe aristocratie’ elkaar aan belangrijke posities helpen. En dat tegelijkertijd het vertrouwen van de burger in de politiek en het bestuur grote schade oploopt.
Desondanks bestaat het verschijnsel nog steeds. Minister Opstelten wil graag een partijgenoot benoemen als secretaris-generaal op zijn ministerie van Justitie. Maar de ambtelijke top is daar tegen, en voert er inhoudelijke argumenten voor aan. Desondanks lijkt Opstelten zijn wil te willen doordrijven.
PS: De SP is vanaf 2006 een grote partij te noemen. Heeft u zich ooit afgevraagd waarom er nog steeds geen door die partij voorgedragen kroonlid in de SER zit, hoewel er na 2006 diverse vacatures vervuld zijn en er gekwalificeerde kandidaten door de partij zijn voorgedragen?
Deze column verscheen op 26 september in NRC